Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank stelde vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat. Dit oordeel is gebaseerd op eerder vastgestelde algemene gevaren en aanvullende informatie die niet voldoende was om deze zorgen weg te nemen.
De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 4 april 2024, waarbij het EAB op 9 september 2022 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen, die in eerdere tussenuitspraak waren besproken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de detentieomstandigheden in de Poolse remand prisons onderzocht en vastgesteld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in een detentie-instelling in Siedlce terecht zou komen. Ondanks de informatie over de minimale ruimte en wandelmogelijkheden, concludeerde de rechtbank dat er nog steeds een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. Daarom werd besloten om geen gevolg te geven aan het EAB, wat de beëindiging van de overleveringsprocedure betekende.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform de Overleveringswet.