ECLI:NL:RBAMS:2024:7345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/044919-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank stelde vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat. Dit oordeel is gebaseerd op eerder vastgestelde algemene gevaren en aanvullende informatie die niet voldoende was om deze zorgen weg te nemen.

De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 4 april 2024, waarbij het EAB op 9 september 2022 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Polen, die in eerdere tussenuitspraak waren besproken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de detentieomstandigheden in de Poolse remand prisons onderzocht en vastgesteld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in een detentie-instelling in Siedlce terecht zou komen. Ondanks de informatie over de minimale ruimte en wandelmogelijkheden, concludeerde de rechtbank dat er nog steeds een reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. Daarom werd besloten om geen gevolg te geven aan het EAB, wat de beëindiging van de overleveringsprocedure betekende.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/044919-24
Datum uitspraak: 27 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
9 september 2022 door
the Regional Court in Radom(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een eerste behandeling van het EAB op 30 mei 2024 heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van 13 juni 2024, [2] waarin vragen zijn gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de detentieomstandigheden in het Poolse voorlopige hechtenis-regime (de
remand prisons).
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB vervolgens – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 13 juni 2024

De overwegingen 3, 4 en 6 uit de tussenuitspraak van 13 juni 2024 dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In overweging 5 is voorts vastgesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Aan de (nadere) beoordeling van de verstrekte terugkeergarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon komt de rechtbank – gezien hetgeen hierna onder 4 overwogen wordt – niet toe.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in de Poolse remand prisons

Standpunten
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Mede naar aanleiding van de in de tussenuitspraak van 13 juni 2024 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteiten over de detentieomstandigheden in het Poolse voorlopige hechtenis-regime (de
remand prisons) is op 18 oktober 2024, 7 en 8 november 2024 aanvullende informatie binnengekomen van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Daaruit blijkt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in een detentie-instelling in Siedlce terecht zal komen, waar hij minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte, exclusief sanitair, zal hebben in een meerpersoonscel en tenminste 1 uur per dag kan wandelen in de buitenlucht. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verder aangegeven dat geen gedetailleerde beantwoording van de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen mogelijk is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft enkel een uiteenzetting gegeven van de relevante Poolse wetsartikelen die gaan over de manier waarop de voorlopige hechtenis wettelijk gezien vormgegeven wordt en waaraan de voorlopige hechtenis wettelijk gezien moet voldoen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat, nu het al eerder vastgestelde algemene gevaar met de verstrekte aanvullende informatie niet is weggenomen.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden, indien zij van oordeel is dat er een mogelijkheid van wijziging van omstandigheden bestaat, waarbij het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. De rechtbank ziet, gelet op de reeds verstreken beslistermijn in de onderhavige zaak, echter geen mogelijkheid om de uitvaardigende justitiële autoriteit nog een dergelijke termijn te bieden.
Gelet op het bovenstaande wordt aan het EAB geen gevolg gegeven, wat inhoudt dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [5]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat, wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
NIET ONTVANKELIJKin haar vordering tot het in behandeling nemen van het voorliggende EAB.Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie artikel 28, derde lid, OLW.