ECLI:NL:RBAMS:2024:7282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
13/131261-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het aanwezig hebben, vervoeren en afleveren van 4-CMC

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2023 in Amsterdam betrokken was bij het medeplegen van het opzettelijk afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid 4-CMC. De verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 8 november 2024 ter terechtzitting gehoord. De officier van justitie, mr. N. Levinsohn, vorderde een gevangenisstraf van 32 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim bij de staandehouding en doorzoeking van de kofferbak van de verdachte. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en afleveren van 4-CMC, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er iets illegaals in de tassen zat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en hield rekening met het lage recidiverisico van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat het bewezen geachte feit strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/131261-23
Datum uitspraak: 22 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte ],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich op 25 mei 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, in ieder geval het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid 4-CMC.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.

3.Het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIde volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 mei 2023 heeft de politie waargenomen dat in de Rivierenbuurt in Amsterdam twee sporttassen zijn overgeheveld vanuit de kofferbak van een auto, bestuurd door medeverdachte [medeverdachte], naar de kofferbak van een andere auto, bestuurd door verdachte. Verdachte en [medeverdachte] zijn los van elkaar naar de locatie gereden en hebben contact gemaakt op straat. Na het overdragen van de sporttassen zijn zij ook weer afzonderlijk weggereden. Even later wordt verdachte staande gehouden. Bij de doorzoeking van zijn kofferbak worden de sporttassen aangetroffen met daarin doorzichtige sealbags met kristallen. De eerste sporttas heeft naast zakken met witte kristallen, ook drie plastic zakken met gele kristallen, waarvan één monster is genomen. Dit monster test positief op het verboden middel 4-CMC. De drie zakken hebben afzonderlijk een gewicht wisselend tussen 2,04 kilogram en 4 kilogram. In de tweede sporttas zitten witte kristallen.
3.2.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
3.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vormverzuim. De verbalisanten hadden voldoende reden om verdachte staande te houden en vervolgens zijn kofferbak te doorzoeken.
3.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De staandehouding van verdachte en de doorzoeking van de kofferbak zijn onrechtmatig geweest, wegens het ontbreken van een grondslag daarvoor in de wet.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een vormverzuim en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is iedere opsporingsambtenaar bevoegd om bij een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit een verdachte staande te houden om naar zijn personalia te vragen.
De door verbalisanten genoemde omstandigheden in het proces-verbaal van bevindingen – het zenuwachtige rijgedrag van verdachte, de waargenomen overdracht op straat van twee sporttassen tussen verdachte en medeverdachte, het antecedent voor wapenbezit van de eigenaar van het voertuig waarin verdachte reed, een anonieme melding van een grote hoeveelheid drugsbezit van de eigenaar van het voertuig waarin medeverdachte reed – gaven naar het oordeel van de rechtbank objectief gezien voldoende aanleiding voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staandehouding was daarom rechtmatig.
De rechtbank is van oordeel dat ook de daaropvolgende doorzoeking van de kofferbak van de auto waarin verdachte reed, ook rechtmatig is geweest. Op grond van artikel 96b Sv is een opsporingsambtenaar bevoegd om ter inbeslagneming een vervoermiddel te doorzoeken in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorarrest kan worden toegepast. De rechtbank baseert die verdenking op het redelijk vermoeden van schuld dat aanleiding gaf tot de staandehouding en zijn wisselende en tegenstrijdige verklaring over de inhoud van zijn kofferbak. Verdachte verklaart in eerste instantie net van de Albert Heijn te komen. Als hij wordt geconfronteerd met de zojuist waargenomen overdracht van de tassen van [medeverdachte], verklaart hij niets in zijn kofferbak te hebben geplaatst en nergens van af te weten. Vervolgens vertelt hij dat hij iets moest halen voor zijn neef, maar niet weet wat het is. Verdachte heeft op verzoek van de verbalisant zelf de kofferbak geopend, waarop de verbalisant de tassen heeft gezien. Gelet hierop was sprake van een vermoeden dat er sprake was van overtreding van de Opiumwet waarvoor voorarrest is toegelaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit een verdenking oplevert op basis waarvan de kofferbak met daarin aanwezige tassen doorzocht mocht worden.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen sprake was van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.3.
De waardering van het bewijs
3.3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastelegde feit kan worden bewezen.
3.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van opzet op het vervoeren en afleveren van verboden middelen. Het kan niet bewezen worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van 4-CMC in de tassen, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren, afleveren en aanwezig hebben van een hoeveelheid 4-CMC.
Wetenschap
Voor het antwoord op de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad, heeft vervoerd of afgeleverd, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. De hoedanigheid van bestuurder van een auto waarin zich drugs bevinden, veronderstelt naar het oordeel van de rechtbank enige feitelijke macht over de in aan hem toebehorende auto aangetroffen drugs. Immers, de bestuurder van een auto heeft toegang tot en kan beschikken over alle delen van de auto. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan ook enige wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan de bestuurder van de auto worden toegerekend (vgl. HR 7 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:16).
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden waaronder de overdracht van de sporttassen heeft plaatsgevonden, en het ontbreken van een redelijke verklaring hierover, maken dat voorwaardelijk opzet in dit geval kan worden aangenomen.
Verdachte heeft op straat vanuit de kofferbak van een voor hem onbekende vrouw twee sporttassen met een totaalgewicht van ongeveer 60 kilogram gehaald. Hij communiceerde enkel door middel van een knikje met deze vrouw, kennelijk vanwege de taalbarrière. Verdachte heeft vervolgens tijdens zijn staandehouding eerst verklaard dat hij niets in zijn kofferbak had geplaatst. Verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting verklaard van een vriend van een vriend de opdracht te hebben gekregen spullen op te halen. Het ontbreekt in deze verklaring aan details over deze opdracht; zoals bij wie hij dit moest ophalen, voor wie hij dit moest doen en wat voor goederen dit zouden zijn. Verdachte heeft ook niet gecontroleerd of de tassen daadwerkelijk de spullen van zijn opdrachtgever waren.
Uit de bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er iets illegaals zoals drugs in de tassen zat. Verdachte had daarmee voorwaardelijk opzet op het vervoeren, afleveren en het voorhanden hebben van de 4-CMC. Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen. Uit de feitelijke gedragingen, zoals het aanwezig zijn op de afgesproken tijd en locatie, het openen van de kofferbak en het overhevelen van de tassen, blijkt dat verdachte en [medeverdachte] bewust hebben samengewerkt om de tassen aan elkaar over te dragen. Daarbij was het kennelijke doel om de verdovende middelen van de ene naar de andere plaats te brengen.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en afleveren van een hoeveelheid 4-CMC.
3.3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.1. vervatte redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 25 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-CMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij is rekening gehouden met het brutogewicht aan 4-CMC van 9 kilogram.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met het reclasseringsadvies, zoals de conclusie ten aanzien van het lage herhalingsgevaar en de contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Daarnaast heeft hij verzocht een gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen met een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren en afleveren van twee kilogram harddrugs. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten niets aangetrokken en dit rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 september 2023, opgesteld door [persoon], reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat het risico op recidive laag wordt ingeschat. Daarnaast beschikt verdachte over een aantal beschermende factoren in zijn leven, zoals een stabiele huisvesting en dagbesteding, de relatie met zijn familie en de afwezigheid van middelengebruik. Als mogelijke risicofactoren worden gezien een negatief sociaal netwerk en een zekere mate van impulsiviteit bij verdachte die een rol kunnen hebben gespeeld bij het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft ten aanzien van alle leefgebieden geen hulpvraag, waardoor interventie of toezicht niet is geïndiceerd. Het opleggen van een gevangenisstraf is volgens de reclassering niet wenselijk, omdat dit kan leiden tot het verlies van zijn woning en baan.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld. Dat betekent dat de rechtbank moet vaststellen welk gewicht de vervoerde 4-CMC had. Slechts één monster van de drie zakken met gele kristallen is bemonsterd en positief is getest op 4-CMC. Onduidelijk is uit welke van de drie zakken het geteste monster afkomstig is. Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank er bij het vaststellen van de strafmaat in het voordeel van verdachte vanuit dat het gaat om een gewicht van harddrugs rond de 2.000 gram. Dit komt overeen met het gewicht van de lichtste zak. Voor het aanwezig hebben, vervoeren en verstrekken van tussen de 1.500 en 2.000 gram harddrugs is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De rechtbank acht – ondanks het reclasseringsrapport – een gevangenisstraf een passende modaliteit. De rechtbank ziet wel aanleiding om af te wijken van deze norm en een deel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte geen strafblad heeft en een relatief kleine rol lijkt te hebben vervuld in de organisatie van dit drugstransport.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.Het beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 200,- inbeslaggenomen. Dit geldbedrag wordt teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart,
[verdachte ], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt een strafbaar feit.
Beslag
Gelast de teruggave aan
[verdachte ]van:
200 EUR (PL1300-2023116271-G6346114).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2024.
[...]