In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2023 in Amsterdam betrokken was bij het medeplegen van het opzettelijk afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid 4-CMC. De verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 8 november 2024 ter terechtzitting gehoord. De officier van justitie, mr. N. Levinsohn, vorderde een gevangenisstraf van 32 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim bij de staandehouding en doorzoeking van de kofferbak van de verdachte. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren en afleveren van 4-CMC, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er iets illegaals in de tassen zat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en hield rekening met het lage recidiverisico van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank concludeerde dat het bewezen geachte feit strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte.