In deze zaak vordert eiser, een man, dat gedaagde, zijn ex-partner, hem € 20.000,00 betaalt voor een auto die hij heeft aangeschaft en op haar naam heeft laten zetten tijdens hun LAT-relatie. De relatie tussen partijen heeft geduurd van 24 maart 2023 tot ongeveer 28 april 2024. De auto, een Peugeot 208, werd op 6 december 2023 gekocht door gedaagde, waarbij eiser het resterende bedrag van € 20.000,00 heeft betaald. Na de beëindiging van de relatie heeft eiser gedaagde verzocht de auto aan hem af te geven of het bedrag van € 20.000,00 te betalen, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2024 zijn beide partijen gehoord, evenals getuigen. Eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst was dat de auto aan hem zou toekomen bij beëindiging van de relatie, terwijl gedaagde betwist dat er een dergelijke afspraak is gemaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de gestelde overeenkomst tussen eiser en gedaagde. De kantonrechter concludeert dat gedaagde de rechtmatige eigenaar van de auto is en dat eiser niet kan bewijzen dat er een terugbetalingsafspraak is gemaakt. Daarom worden de vorderingen van eiser afgewezen en wordt hij veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 879,50. Dit vonnis is uitgesproken op 28 november 2024 door kantonrechter E.J. Otten.