In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en het treffen van een provisionele voorziening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. van den Heuvel, heeft op 26 september 2024 een verzoek ingediend om de hoogte van de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind, [minderjarige 1], te verlagen naar € 87,- per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. O. Ascher, heeft hiertegen verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de alimentatie te verhogen naar € 637,- per maand. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 november 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun minderjarige kind, dat bij de vrouw verblijft. De man heeft eerder een alimentatiebedrag van € 425,- per maand vastgesteld gekregen, dat inmiddels is geïndexeerd naar € 568,38. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat het verzoek van de man niet voldoet aan het spoedeisendheidsvereiste, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in een nijpende financiële situatie verkeert. De man heeft een draagkracht van € 3.129,- per maand, terwijl de huidige alimentatie niet meer dan € 568,38 bedraagt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de man zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen, wat niet als spoedeisend belang kan worden aangemerkt.
Evenzo heeft de rechtbank het zelfstandig verzoek van de vrouw om de alimentatie te verhogen naar € 637,- per maand afgewezen, omdat ook zij niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De rechtbank heeft beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken, wat betekent dat zij de verzoeken niet in behandeling neemt. Deze beslissing is genomen door mr. M. Overmars en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. C.K. Soeters.