In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gorzów Wielkopolski, Polen, op 31 januari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de relevante juridische aspecten zijn behandeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) verlengd en een tussenuitspraak gedaan op 30 oktober 2024, waarin het onderzoek werd heropend en geschorst om antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten.
Tijdens de zitting op 6 november 2024 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedure die tot het EAB heeft geleid, en dat er twijfels bestonden over de wijze van oproeping in Polen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en geen afstand had gedaan van zijn rechten.
Daarnaast heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW toegepast, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.