ECLI:NL:RBAMS:2024:7079

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
13-146136-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 en 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Gorzów Wielkopolski, Polen, op 31 januari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de relevante juridische aspecten zijn behandeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) verlengd en een tussenuitspraak gedaan op 30 oktober 2024, waarin het onderzoek werd heropend en geschorst om antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten.

Tijdens de zitting op 6 november 2024 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de procedure die tot het EAB heeft geleid, en dat er twijfels bestonden over de wijze van oproeping in Polen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en geen afstand had gedaan van zijn rechten.

Daarnaast heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW toegepast, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-146136-24
Datum uitspraak: 6 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2024 door
the Regional Court in Gorzów Wielkopolski, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 16 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. N. Wijkman, die waarnam voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D.A.W. Dekker, advocaat in Almere en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 30 oktober 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 30 oktober 2024 [3] het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, om de antwoorden op de reeds door het Openbaar Ministerie in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW gestelde vragen af te wachten.
Zitting 6 november 2024
De rechtbank heeft – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 6 november 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door mr. N. Wijkman, die waarnam voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. D.A.W. Dekker, advocaat in Almere en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 30 oktober 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid en het verweer omtrent de Poolse rechtstaat. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Uit het antwoord van de Poolse autoriteiten blijkt namelijk niet dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd en de door de rechtbank gestelde vraag of de oproeping in de handen van de opgeëiste persoon is uitgereikt, is in het geheel niet beantwoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar heeft de rechtbank tegelijkertijd verzocht om van de weigeringsgrond af te zien. De opgeëiste persoon is namelijk niet in zijn verdedigingsrechten geschaad. De opgeëiste persoon was blijkens zijn verklaring immers op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Ook heeft hij een adresinstructie gehad, die zich uitstrekte over de gehele procedure en dus inclusief het hoger beroep. Door naar Nederland te vertrekken omdat de procedure in hoger beroep in zijn ogen te lang duurde, heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Het oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen, zoals ook reeds is bepaald in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024.
In de aanvullende informatie van 2 oktober 2024 van de Poolse autoriteiten staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de behandeling in hoger beroep, waarbij hij erop is gewezen dat in zijn afwezigheid een beslissing kan worden genomen. Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat oproepingen in Polen anders verlopen dan in Nederland, en dat een naar Pools recht correct verlopen oproeping vaker wordt aangemerkt als een betekening in persoon. Hierdoor is onduidelijk of is voldaan aan het vereiste dat de opgeëiste persoon de oproeping daadwerkelijk persoonlijk in ontvangst heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de vraag die hierover aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is gesteld, niet is beantwoord. Nu de beslistermijn waarbinnen de rechtbank op het EAB moet beslissen bijna is verstreken, ziet de rechtbank geen mogelijkheid meer om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten en kan zij niet vaststellen dat de opgeëiste persoon de oproep daadwerkelijk persoonlijk in ontvangst heeft genomen.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de opgeëiste persoon voor de feiten waarvoor hij is veroordeeld in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast is hij op de zitting in eerste aanleg aanwezig geweest. De opgeëiste persoon heeft verder verklaard dat zijn raadsman hoger beroep heeft ingesteld. Vervolgens vond de opgeëiste persoon de procedure zo lang duren dat hij uit Polen is vertrokken. Niet is gebleken dat hij daarbij een adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. Dit terwijl de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor een adresinstructie heeft ontvangen, waarvoor hij heeft getekend.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het had namelijk op zijn weg gelegen om contact te onderhouden met zijn advocaat of de Poolse autoriteiten over de datum van de zitting in hoger beroep. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de raadsvrouw en officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 14 oktober 2024 volgt dat de omschreven strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Naast de in de tussenuitspraak onder rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie voor de feiten die niet als lijstfeit zijn aangeduid, is het feit dat is aangemerkt als lijstfeit naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 140 en 311 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6a en 7 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gorzów Wielkopolski, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 onder overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, te weten een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 10 maanden.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en Ç.H. Dede, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (