ECLI:NL:RBAMS:2024:7025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
748636
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van een stichting na eerdere schorsing en beoordeling van gewichtige redenen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 november 2024, wordt het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) behandeld om de bestuurders van de Stichting Islamitische School Amsterdam te ontslaan na eerdere schorsingen. De rechtbank heeft eerder besloten dat de bestuurders geschorst moesten worden vanwege een faillissementsrisico. De huidige beschikking betreft de definitieve beoordeling van de verzoeken van het OM om de bestuurders te ontslaan en om tijdelijke bestuurders aan te stellen. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van het OM grotendeels worden toegewezen. De bestuurders [verweerder 3], [verweerder 4] en [verweerder 6] worden ontslagen, terwijl de tijdelijke bestuurders worden benoemd. De rechtbank concludeert dat er geen ernstig verwijt kan worden gemaakt aan de bestuurders, waardoor er geen bestuursverbod wordt opgelegd. De rechtbank benadrukt dat de continuïteit van het onderwijs en de financiële stabiliteit van de stichting voorop staan. De tijdelijke bestuurders hebben inmiddels stappen ondernomen om de situatie te stabiliseren en de samenwerking met de gemeente te herstellen. De rechtbank wijst het verzoek van het OM om een bestuursverbod af, omdat de omstandigheden geen ernstig verwijt aan de bestuurders rechtvaardigen. De beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier wordt opgedragen om de beschikking ter inschrijving aan te bieden aan het handelsregister.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/748636 / HA RK 24-107
Beschikking van 14 november 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
HET OPENBAAR MINISTERIE, FUNCTIONEEL PARKET,
te Amsterdam,
verzoekster,
hierna: het OM,
gemachtigde: mr. O.J.M. van der Bijl, officier van justitie,
tegen

1.[verweerder 1] ,

te [woonplaats 1] ,
hierna: [verweerder 1] ,
2.
[verweerder 2],
te [woonplaats 2] ,
hierna: [verweerder 2] ,
3.
[verweerder 3],
te [woonplaats 3] ,
hierna: [verweerder 3] ,
4.
[verweerder 4],
te [woonplaats 4] ,
hierna: [verweerder 4] ,
5.
[verweerder 5],
te [woonplaats 5] ,
hierna: [verweerder 5] ,
6.
[verweerder 6],
te [woonplaats 6] ,
hierna: [verweerder 6] ,
advocaat: mr. Y Ersoy,
7.
STICHTING ISLAMITISCHE SCHOOL AMSTERDAM,
te Amsterdam,
hierna: de stichting,
advocaat van de stichting: mr. G.A. Stouthart,
belanghebbenden.
[verweerder 1] , [verweerder 2] , [verweerder 3] , [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 6] worden hierna samen de bestuurders genoemd. De rechtbank hanteert in deze beschikking ook verder dezelfde definities als in haar tussenbeschikkingen van 25 april en 3 juni 2024.

1.De zaak in het kort

1.1.
Op grond van eerdere beslissingen in deze zaak zijn [verweerder 2] , [verweerder 3] , [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 6] als bestuurders van de stichting geschorst en zijn vier anderen tot tijdelijke bestuurders van de stichting benoemd. Reden voor hun schorsing was het faillissementsrisico waaraan de stichting bij hun aanblijven als bestuurders zou blootstaan. Nu staan de resterende verzoeken van het OM ter beoordeling: moeten de bestuurders definitief worden ontslagen en moeten de tijdelijk benoemde bestuurders in hun plaats worden benoemd?
1.2.
De rechtbank wijst de verzoeken van het OM grotendeels toe. De bestuurders worden – voor zover zij nog bestuurder zijn – ontslagen en de tijdelijke bestuurders worden tot bestuurders van de stichting benoemd. Omdat de bestuurders geen ernstig verwijt kan worden gemaakt legt de rechtbank geen bestuursverbod op.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 juni 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2024 en de daarin vermelde stukken.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Ter beoordeling staat of de geschorste bestuurders moeten worden ontslagen en of de tijdelijke bestuurders definitief moeten worden benoemd. Het OM meent dat voor het ontslag van de bestuurders voldoende gronden aanwezig zijn en dat de tijdelijke bestuurders het bestuur van de stichting definitief op zich moeten nemen. De bestuurders, althans [verweerder 1] , [verweerder 3] , [verweerder 4] en [verweerder 6] , voeren verweer. Op hun standpunten zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
[verweerder 1] en [verweerder 2]
3.2.
[verweerder 1] is per 1 juli 2023 voor de periode van één jaar tot dagelijks bestuurder benoemd. Deze termijn is op 1 juli 2024 verstreken, zodat hij per die datum geen bestuurder van de stichting meer is. Op de mondelinge behandeling heeft het OM de verzoeken die zien op [verweerder 1] daarom ook ingetrokken. [verweerder 2] heeft de rechtbank op 3 oktober 2024 bericht dat hij als bestuurder per die datum ontslag heeft genomen. Daarmee is ook hij geen bestuurder van de stichting meer en kan hij niet meer door de rechtbank worden ontslagen.
3.3.
Wat betreft de gronden voor ontslag van de (overige) bestuurders geldt het volgende.
Taakverwaarlozing of andere gewichtige redenen?
3.4.
De rechtbank kan een bestuurder onder meer ontslaan wegens taakverwaarlozing of wegens andere gewichtige redenen. [1] Van taakverwaarlozing is in elk geval sprake als een bestuurder zijn taak niet behoorlijk vervult. [2]
3.5.
Volgens het OM moet de rechtbank de bestuurders ontslaan omdat zij hun taak hebben verwaarloosd. Zij hebben de aanwijzing van de minister niet opgevolgd en geen effectieve maatregelen getroffen om de bekostigingssancties te beëindigen. De benarde financiële situatie waarin de stichting is komen te verkeren is dus op hun handelwijze terug te voeren. Zelfs als een faillissement kan worden voorkomen dan nog is de stichting door hun toedoen een aanzienlijk bedrag aan eigen vermogen verloren. Dit zorgt ervoor dat de stichting in de toekomst geen financiële armslag heeft om de scholen die onder haar gezag staan te ondersteunen. Dit is als financieel wanbeheer aan te merken, aldus het OM.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de bestuurders hun taak hebben verwaarloosd. Op die grond kunnen zij dan ook niet worden ontslagen. Wel is sprake van andere gewichtige redenen die maken dat de bestuurders die nog in functie zijn, te weten [verweerder 3] , [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 6] , moeten worden ontslagen. Daarvoor is het volgende redengevend.
Geen taakverwaarlozing
3.7.
Vast staat dat ten tijde van de vorige zitting de stichting in een financiële noodsituatie verkeerde. Dit was het gevolg van de bekostigingsbesluiten van de minister. Deze bekostigingsbesluiten waren weer het gevolg van het feit dat de stichting volgens de minister zijn eerdere aanwijzing van 4 november 2022 (hierna: de aanwijzing) onvoldoende had opgevolgd. De minister was alleen bereid de bekostiging te hervatten als op alle onderdelen aan de aanwijzing zou zijn voldaan.
3.8.
Ten tijde van de aanwijzing maakten alleen [verweerder 3] (sinds 2021) en [verweerder 2] (sinds 2020) deel uit van het bestuur van de stichting. [verweerder 4] is in augustus 2023 toegetreden tot het bestuur, [verweerder 5] en [verweerder 6] in januari 2024. Met hun benoeming heeft de minister in december 2023 ingestemd.
3.9.
Vast staat verder dat het bestuur van de stichting vanaf eind 2022 aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om te voldoen aan de negen voorwaarden van de aanwijzing. Deze inspanningen hebben ook het nodige resultaat opgeleverd. Zo was met de benoeming van [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 6] voldaan aan de voorwaarde dat drie nieuwe bestuursleden in het algemeen bestuur moesten worden benoemd, van wie één de nieuwe voorzitter zou zijn en aan wie de minister haar goedkeuring moest geven. Uiteindelijk bleek alleen nog de benoeming – per 1 juli 2023 – van een dagelijks bestuurder in vaste dienst, die de goedkeuring van de minister behoefde, een obstakel te zijn.
3.10.
Het algemeen bestuur van de stichting had per 1 juli 2023 [verweerder 1] voor de duur van één jaar tot dagelijks bestuurder benoemd. [verweerder 1] had echter niet de voorafgaande goedkeuring van de minister en voldeed volgens de minister niet aan de eisen die in de aanwijzing aan de dagelijks bestuurder waren gesteld. Ook waren enkele leden van de GMR het niet eens met de benoeming van [verweerder 1] en hadden zij het besluit om hem te benoemen aangevochten bij de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (hierna: de Geschillencommissie). Nadat de Geschillencommissie had geoordeeld dat het benoemingsbesluit niet in stand kon blijven heeft het algemeen bestuur [verweerder 1] per
24 oktober 2023 geschorst.
3.11.
Het OM verwijt de bestuurders dat zij onder die omstandigheden, waarbij de financiële nood als gevolg van de bekostigingssancties steeds verder toenam en het risico van faillissement dreigde, onvoldoende haast hebben gemaakt met het vinden van een dagelijks bestuurder die wel de instemming van de minister had. Zij hebben te lang vastgehouden aan de benoeming van [verweerder 1] en diverse procedures aangespannen tegen bekostigingsbesluiten van de minister. Daarnaast hebben zij hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Geschillencommissie.
3.12.
Die handelwijze is evenwel niet als taakverwaarlozing aan te merken. Het voeren van procedures tegen de bekostigingsbesluiten kan op zichzelf beschouwd niet als zodanig worden aangemerkt. Het stond de bestuurders vrij om de rechtmatigheid van de genomen besluiten te laten toetsen, juist waar de financiële belangen van de stichting op het spel stonden. Van belang daarbij is dat de bestuurders ‘er bijna waren’; alleen het punt van de benoeming van de dagelijks bestuurder stond nog open. Dat zij – anders dan de minister – [verweerder 1] wel als een geschikte kandidaat beschouwden was op zijn minst genomen een verdedigbaar standpunt. Dat blijkt ook uit de beslissing van de Ondernemingskamer van
29 januari 2024 [3] , die in beroep de beslissing van de Geschillencommissie heeft vernietigd en het benoemingsbesluit van [verweerder 1] in stand heeft gelaten. Volgens de Ondernemingskamer voldeed [verweerder 1] aan de eisen van het functieprofiel en leek hij ook te voldoen aan de door de minister gestelde eis van bestuurlijke ervaring in het onderwijs; daarnaast had de benoemingsadviescommissie positief over zijn benoeming geadviseerd. Ook na dit positieve oordeel van de Ondernemingskamer heeft het algemeen bestuur de schorsing van [verweerder 1] gehandhaafd. Wel hebben de bestuurders de minister verzocht het oordeel over [verweerder 1] te herzien. Dit stond hen vrij. De minister heeft echter op 12 februari 2024 beslist nog steeds niet te willen instemmen met de benoeming van [verweerder 1] als dagelijks bestuurder.
3.13.
Daarna hebben de bestuurders via andere weg getracht te komen tot de benoeming van een dagelijks bestuurder die wel de instemming van de minister had. Daartoe hebben zij in maart 2024 een sollicitatieprocedure opgestart. De voorzieningenrechter heeft vervolgens in zijn uitspraak van 11 april 2024 geoordeeld [4] dat in de gegeven omstandigheden het belang van de stichting om de sollicitatieprocedure af te ronden zwaarder woog dan dat van de minister bij het handhaven van de inhouding van de bekostiging. Daarmee hebben de bestuurders van de bestuursrechter de kans gekregen zelf nog de benoeming van een nieuwe dagelijks bestuurder te regelen. Op die manier zou ook aan de laatste voorwaarde van de aanwijzing zijn voldaan en zou de bekostiging kunnen worden hervat. De rechtbank heeft in haar beschikking van 25 april 2024 bij die lijn aangesloten en bepaald dat de bestuurders die – laatste – kans nog zouden moeten krijgen.
3.14.
Dat de bestuurders er vervolgens niet in zijn geslaagd om voor elkaar te krijgen dat uiterlijk op 1 juni 2024 de bekostiging werd hervat is niet aan hen tegen te werpen. Zij hebben op 24 mei 2024 een geschikte kandidaat weten te selecteren, met wie de minister op 29 mei 2024 heeft ingestemd. Door toedoen van de (ernstig verdeelde) GMR zijn zij er echter niet in geslaagd om tijdig (een positief) advies van de GMR te verkrijgen voor de benoeming van deze kandidaat. Dat bracht mee dat de bekostiging niet per 1 juni 2024 is hervat en dat – volgens de tussenbeschikking van 25 april 2024 – de bestuurders per die datum zijn geschorst.
3.15.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan niet worden gezegd dat de bestuurders, van wie een aantal bovendien nog maar heel kort in functie was, hun taak niet behoorlijk hebben vervuld. In een lastige periode hebben zij geprobeerd er het beste van te maken en om aan de aanwijzing van de minister te voldoen. Dat dat uiteindelijk niet is gelukt is mede aan de verdeelde GMR te wijten.
3.16.
Het OM heeft er verder nog op gewezen dat het algemeen bestuur al sinds augustus 2020 de functie van dagelijks bestuurder niet duurzaam heeft weten op te vullen. In plaats daarvan heeft het algemeen bestuur – en dan met name [verweerder 3] en [verweerder 2] – een kleine drie jaar gespendeerd aan onderlinge ruzies.
3.17.
Dat argument doet aan het voorgaande geen afbreuk. Voor [verweerder 2] geldt allereerst dat hij zelf al ontslag heeft genomen, dus niet meer ontslagen kan worden. Ook overigens geldt dat gedurende de bestuursperiode van [verweerder 3] en [verweerder 2] weliswaar diverse conflicten binnen het bestuur hebben plaatsgevonden – ook tussen [verweerder 3] en [verweerder 2] – maar dat leidt nog niet tot de conclusie dat zij nu wegens verwaarlozing van hun bestuurstaak moeten worden ontslagen. Dat deze conflicten speciaal aan (één van) hen te wijten zijn is onvoldoende gebleken. Uit een uitspraak van deze rechtbank van medio 2022 [5] , in een zaak waarin de toenmalige bestuurders van de stichting (onder wie [verweerder 3] en [verweerder 2] ) over en weer om elkaars ontslag verzochten, blijkt daarentegen dat op dat moment geen sprake was van een situatie waarin bestuursleden geschorst of ontslagen moesten worden.
3.18.
Tot slot heeft het OM gewezen op het jaarverslag 2023 van de stichting dat de tijdelijk benoemde bestuurders inmiddels hebben opgesteld en naar informatie van het ministerie. Anders dan het OM meent kan ook op basis daarvan niet worden geconcludeerd dat de bestuurders hun taak hebben verwaarloosd. Dat – zoals uit het jaarverslag blijkt – de stichting in het verleden last heeft gehad van diverse bestuurscrises en (als gevolg daarvan) spanningen binnen de scholen, bij onder meer ouders, personeel en GMR, is bekend. Het voert echter te ver om deze crises en de gevolgen daarvan volledig toe te rekenen aan de bestuurders, in die zin dat zij hun taak hebben verwaarloosd. Voor [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 6] geldt allereerst dat zij daarvoor te kort bestuurder zijn geweest; voor het overige – en in het bijzonder voor [verweerder 3] – geldt dat bij het ontstaan van de crises meerdere factoren een rol hebben gespeeld, waaronder de slecht functionerende en onderling verdeelde GMR. Het enkele feit dat [verweerder 3] kennelijk niet in staat is geweest het tij te keren is niet genoeg om aan te kunnen nemen dat hij zijn taak heeft verwaarloosd. Op de mondelinge behandeling heeft de huidige advocaat van de stichting overigens verklaard dat de tijdelijk benoemde bestuurders weg willen blijven van beschuldigingen aan het adres van de bestuurders.
3.19.
Uit de informatie van het ministerie volgt verder dat de samenwerking met de bestuurders, zeker vanaf januari 2024, als stroef werd ervaren, dat de bestuurders onder tijdsdruk stonden en hun taak als (te) zwaar ervaarden. Van de kant van de bestuurders is daartegen ingebracht dat zij – zeker vanaf januari 2024 – tegenwerking van het ministerie – ondervonden. Het ministerie werd volgens hen gevoed door het deel van de GMR dat hen tegenwerkte. Al met al is voorstelbaar dat de verhoudingen tussen het ministerie en de bestuurders onder druk stonden, maar blijkt uit de informatie van het ministerie nog niet dat de bestuurders in de gegeven (lastige) omstandigheden hun taak niet behoorlijk hebben vervuld.
3.20.
Taakverwaarlozing kan dus geen grond voor het ontslag van de bestuurders vormen. Op de grond die wel tot het ontslag van de resterende bestuurders leidt wordt hierna ingegaan.
Wel andere gewichtige redenen voor ontslag
3.21.
De bekostigingsbesluiten zijn nog steeds van kracht. De minister heeft, nadat de bestuurders waren geschorst, zoals eerder toegezegd, de bekostiging per 1 juni 2024 volledig (100%) hervat. Het faillissementsscenario is daarmee (vooralsnog) afgewend. Daarnaast heeft de minister verklaard bereid te zijn de bekostigingssancties te heroverwegen als ook de ontslagverzoeken van de bestuurders worden toegewezen.
3.22.
Uit het jaarverslag 2023 blijkt verder dat:
- de stichting nu volgens haar liquiditeitsprognose tot en met het einde van 2024 aan haar verplichtingen kan voldoen;
- de minister op verzoek van de tijdelijke bestuurders een aanvullende bekostiging van ruim € 5 ton aan de stichting heeft toegekend, die wordt benut voor de inzet van tijdelijke functionarissen en ondersteuning;
- de minister heeft toegezegd dat de stichting de eerder opgeschorte bedragen over de periode 15 september 2023 tot en met oktober 2023 en over de periode april en mei 2024 alsnog zal ontvangen als het (interim) bestuur volledig aan de aanwijzing voldoet.
3.23.
Met de benoeming van de tijdelijke bestuurders is de stichting dan ook in financieel opzicht weer in veiliger vaarwater terechtgekomen. Alleen al daarom is het aangewezen dat zij aanblijven en dat de bestuurders, voor zover nog in functie, worden ontslagen. Het belang van de continuïteit van het onderwijs dat de stichting faciliteert staat voorop en weegt zwaarder dan het individuele belang van de bestuurders om aan te blijven. De voorwaarden die de minister stelt aan de hervatting van de bekostiging – die neerkomen op het ontslag van de bestuurders – vormen andere gewichtige redenen die maken dat de bestuurders moeten worden ontslagen. Bovendien zal de stichting, als de bestuurders worden ontslagen en de tijdelijke bestuurders definitief worden benoemd, alsnog een aanzienlijk deel aan opgeschorte bekostiging van de minister ontvangen.
3.24.
Hierbij komt dat de tijdelijke bestuurders voortvarend aan de slag zijn gegaan en proberen de rust op de scholen te herstellen. Volgens het OM hebben zij het contact met de gemeente hersteld, wordt weer deelgenomen aan overkoepelende overleggen over islamitisch basisonderwijs in Amsterdam, en werken zij ook binnen de school aan een veilig leer- en werkklimaat. Volgens de tijdelijke bestuurders is het, ook al zijn er nog spanningen, rustiger geworden. De bestuurders weerspreken dit alles niet.
3.25.
Voor het aanblijven van één of meer van de bestuurders naast de nieuwe bestuurders is geen plaats. In het belang van de rust en de continuïteit binnen de stichting moeten de nieuwe bestuurders de ruimte krijgen hun taken op eigen wijze – onbelast door het verleden – uit te oefenen. Op de mondelinge behandeling hebben zij verklaard dat het nu nog te vroeg is om te bepalen wie er naast hen in het bestuur zouden moeten komen; als het zover is zullen zij een open sollicitatieprocedure opzetten.
3.26.
De conclusie is dan ook dat de resterende bestuurders, te weten [verweerder 3] , [verweerder 4] , en [verweerder 6] wegens andere gewichtige redenen zullen worden ontslagen.
Geen bestuursverbod
3.27.
Een door de rechtbank ontslagen bestuurder kan gedurende vijf jaar na het ontslag geen bestuurder van een stichting meer worden, tenzij de bestuurder mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. [6]
3.28.
Het OM heeft in dit verband verzocht om aan [verweerder 3] en [verweerder 2] een bestuursverbod op te leggen. Dit verzoek wijst de rechtbank af. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan aan hen geen ernstig verwijt worden gemaakt.
Benoeming nieuwe bestuurders
3.29.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank de tijdelijke bestuurders definitief tot bestuurders van de stichting zal benoemen.
proceskosten
3.30.
De bestuurders krijgen voor zover zij verweer hebben gevoerd ongelijk. Voor een kostenveroordeling bestaat echter geen aanleiding, omdat het OM geacht wordt geen kosten te hebben gemaakt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
ontslaat [verweerder 3] , [verweerder 4] , en [verweerder 6] als bestuurders van de stichting;
4.2.
benoemt als leden van het dagelijks bestuur van de stichting:
- [naam 1] (als voorzitter);
- [naam 2] ; en
als leden van het algemeen bestuur:
- [naam 3] (als voorzitter);
- [naam 4] ;
4.3.
bepaalt dat zij zichzelf een vergoeding mogen toekennen die redelijk en gebruikelijk is in het primair onderwijs;
4.4.
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
4.6.
bepaalt dat de griffier deze beschikking zodra deze onherroepelijk is geworden ter inschrijving zal aanbieden aan het handelsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, mr. T.H. van Voorst Vader en
mr. M.A. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.

Voetnoten

1.zie artikel 2:298 BW
2.zie artikel 2:9 BW
4.ECLI:NL:RVS:2024:1523, zie de tussenbeschikking van 25 april 2024 onder 3.8
6.zie artikel 2:298 lid 3 BW