ECLI:NL:RBAMS:2022:3646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/13/713793 / HA RK 22-43
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen bestuursleden van de Stichting Islamitische School Amsterdam over ontslag en benoeming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een conflict tussen bestuursleden van de Stichting Islamitische School Amsterdam. De verzoekers, bestaande uit twee bestuursleden, hebben de rechtbank verzocht om de andere bestuursleden te schorsen en te ontslaan, onder verwijzing naar wanbestuur en belangenverstrengeling. De rechtbank heeft op 30 juni 2022 uitspraak gedaan na een procedure die begon met een verzoekschrift op 9 februari 2022. De verzoekers stelden dat de huidige bestuursleden, [verweerder 1] en [verweerder 2], niet in het belang van de stichting handelen en dat er sprake is van een bestuurscrisis. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een conflict is, maar oordeelt dat er onvoldoende gronden zijn om de bestuursleden te schorsen of te ontslaan. De rechtbank concludeert dat de huidige bestuursleden in staat zijn om hun taken naar behoren uit te voeren en dat de stichting voldoende bestuursleden heeft om rechtsgeldige besluiten te nemen. De verzoeken van de verzoekers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukt dat de stichting moet voldoen aan de opdrachten van de Onderwijsinspectie om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/713793 / HA RK 22-43
Beschikking van 30 juni 2022
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.G. Hop te Dreischor,
tegen
1. de stichting
STICHTING ISLAMITISCHE SCHOOL AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[verweerder 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerders in conventie,
verzoekers in reconventie,
advocaat mr. R.J. Ouderdorp te Amsterdam,
en

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
niet verschenen,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
niet verschenen.
Verzoekers wordt hierna gezamenlijk [verzoekers] . genoemd en afzonderlijk [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . De verweerders worden gezamenlijk genoemd Stichting ISA c.s. en afzonderlijk respectievelijk: de Stichting, [verweerder 1] , [verweerder 2] , en [verweerder 3] , en de belanghebbenden worden afzonderlijk genoemd: [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 februari 2022 met producties,
  • het verweerschrift van 19 mei 2022 met producties.
Ingevolge de tussenbeschikking van 24 maart 2022 heeft op 31 mei 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De door de griffier gemaakte aantekeningen hiervan en de pleitnotities van [verzoekers] . bevinden zich bij de stukken.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is in 1988 opgericht en heeft als doel het verzorgen van onderwijs op Islamitische grondslag. Het doel van de Stichting wordt verwezenlijkt door drie basisscholen in Amsterdam: al Yaquoet, al Maes en al Jawhara. De Stichting heeft een algemeen- en een dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur heeft als taak om het interne toezicht uit te voeren en bij het dagelijks bestuur ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering. Het algemeen bestuur bestaat volgens de statuten en het bestuursreglement uit minimaal drie en maximaal negen leden (hierna: het algemeen bestuur). Het dagelijks bestuur bestaat uit een directeur-bestuurder.
2.2.
In de statuten van de Stichting, zoals gewijzigd op 31 oktober 2012 wordt onder meer bepaald:
“(…)
Samenstelling bestuur
Artikel 6
1. De stichting kent als bestuursorganen het algemeen bestuur, bestaande uit de algemeen bestuursleden en daarnaast het dagelijks bestuur, bestaande uit de dagelijks bestuursleden.
Het dagelijks bestuur is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 van de statuten, belast met het besturen van de stichting en de onder de stichting ressorterende scholen en fungeert derhalve als bevoegd gezag in de zin van de Wet op het primair onderwijs van de onder de stichting ressorterende scholen. Het algemeen bestuur is, met inachtneming
van het bepaalde in artikel 9 van de statuten, belast met het toezicht op het besturen van
de stichting en de onder de stichting ressorterende scholen.
2. Het algemeen bestuur bestaat uit ten minste drie en ten hoogste negen leden. Het aantal leden wordt vastgesteld door het algemeen bestuur. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur.
(…)
7. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd voor een bepaalde tijd van vier jaar.
Zij zijn terstond, maximaal twee maal herbenoembaar.
(…)
9. De leden van het algemeen bestuur treden na het verstrijken van hun zittingstermijn af volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen rooster van aftreden. (…)
Benoemingsvereisten en onverenigbaarheden
Artikel 7
1. Leden van het algemeen en dagelijks bestuur onderschrijven de doelstelling en grondslag
van de stichting en haar scholen.
2. Tot lid van het algemeen of dagelijks bestuur zijn niet benoembaar:
(…)
c. personen die als advocaat, gemachtigde of adviseur betrokken zijn bij de stichting
dan wel voor de wederpartij van de stichting;
d. personen die op enige wijze direct of indirect betrokken zijn bij het leveren van
goederen of diensten aan de stichting;
e. personen die deel uitmaken van een bestuur, raad van toezicht of vergelijkbaar
orgaan van en andere een stichting of organisatie voor onderwijs in de regio
waarmee onverenigbare belangen zouden kunnen bestaan, alsmede de bloed- en
aanverwanten van deze personen in de eerste graad.
3. De leden van het algemeen en dagelijks bestuur functioneren zonder last of ruggespraak
en waken in algemene zin tegen verstrengeling van hun persoonlijke of zakelijk belangen
met de belangen van de stichting.
4. Een bestuurslid neemt geen deel aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp waarbij dit bestuurslid een eigen belang heeft.
Beëindiging bestuurslidmaatschap
Artikel 8
1. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur eindigt door:
a. overlijden;
b. aftreden, c.q. ontslag op eigen (schriftelijk) verzoek;
c. aftreden overeenkomstig het rooster van aftreden, c.q. het eindigen van de
arbeidsovereenkomst;
d. ontslag door het algemeen bestuur;
e. ontslag door de rechtbank;
(…)
Vergaderingen en besluitvorming algemeen bestuur
Artikel 11
Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee algemeen
bestuursleden dit wenst, casu quo dit wensen, doch ten minste vier keer per jaar.
2. De oproeping tot de vergadering van het algemeen bestuur geschiedt door de voorzitter,
ten minste zeven dagen van te voren, de dag der oproeping en die der vergadering niet—
meegerekend. De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, de te behandelen onderwerpen.
3. Zolang in een vergadering van het algemeen bestuur alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met meerderheid van stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van de vergadering niet in acht genomen.
4. Er kunnen geen besluiten genomen worden wanneer minder dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. In dat geval wordt binnen een maand een nieuwe vergadering belegd, welke gemachtigd is, ongeacht het aantal aanwezigen, besluiten te nemen over onderwerpen van de vorige vergadering.
5. Ieder bestuurslid heeft het recht een stem uit te brengen. Voor zover niet anders bepaald, worden de besluiten genomen met een gewone meerderheid van stemmen. Een blanco stem wordt geacht niet te zijn uitgebracht.
(…)
8. Van het verhandelde in de vergaderingen van het algemeen bestuur wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur
vastgesteld. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en een lid van het algemeen bestuur.
9. Een lid kan zich ter vergadering door een medebestuurslid laten vertegenwoordigen op overlegging van een schriftelijke, ter beoordeling van de voorzitter van de vergadering, voldoende volmacht. De volmacht dient te zijn verleend voor ÇÇn of meer duidelijk bepaalde onderwerpen. Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor een medebestuurslid als gevolmachtigde optreden.
10. Een algemeen bestuurslid neemt geen deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft.
(…)”
2.3.
In het Bestuursreglement van de Stichting staat onder meer:
“(…)
Artikel 21 Belangenverstrengeling
1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft de plicht te vermijden dat er een structurele
belangenverstrengeling ontstaat tussen de stichting en het betreffende lid van het algemeen bestuur, dan wel de schijn van een belangenverstrengeling door het lid wordt opgeroepen.
2. Van belangenverstrengeling is in elk geval sprake bij substantiële, structurele, zakelijke
relaties tussen de stichting en een andere rechtspersoon waar het betreffende lid van het algemeen bestuur financiële belangen heeft en/of bestuurder of toezichthouder is.
(…)”
2.4.
De Code Goed Bestuur in het Primair Onderwijs, vastgesteld door de PO-Raad, vermeldt in Hoofdstuk 4, integer handelen, onder meer:
“(…)
17. Het bestuur zorgt ervoor dat periodiek in de organisatie het gesprek wordt gevoerd over integer, professioneel en ethisch verantwoord handelen, en heeft hier zelf een actieve rol in. Ook het intern toezicht is hierbij betrokken. De uitkomsten van dit gesprek worden waar nodig verwerkt in de integriteitscode. Bestuur en intern toezicht zijn hierop aanspreekbaar.
18 Het bestuur en het intern toezicht spreken periodiek over de (schijnbare) belangen die
hun leden uit hoofde van (neven)functies of persoonlijk hebben, maken afspraken over de
omgang hiermee en leggen dit vast. Er is in ieder geval sprake van ongewenste
belangenverstrengeling van bestuurders of intern toezichthouders met andere intern
toezichthouders, andere bestuurders of leden van het management die rechtstreeks onder
het bestuur vallen bij:
- Familiaire dan wel daarmee vergelijkbare relaties;
- Zakelijke relaties.
19 Een intern toezichthouder meldt een (potentieel en/of schijnbaar) tegenstrijdig belang aan de voorzitter van het intern toezicht en zijn collega-leden en verschaft alle relevante informatie. Hieronder valt in ieder geval het door een intern toezichthouder aanvaarden van een hoofd- of nevenfunctie, al dan niet betaald. Het intern toezicht beslist of sprake is van een tegenstrijdig belang en hoe daarmee wordt omgegaan en maakt melding van deze belangenafweging en de uitkomst in het jaarverslag.
(…)”
2.5.
Het rooster van aftreden vermeldt het volgende:
“(…)
Artikel 16 (Samenstelling en benoeming) lid 7 en 8 van het bestuursreglement en artikel 6 lid 7,8 en 9 van de statuten handelen over aftreden en herbenoeming.
Het algemeen bestuur stelt hierbij een rooster van aftreden vast:
• Op 27 september 2020 treedt [verweerder 2] af.
• Op 17 mei 2022 treedt [verzoeker 1] af. (waarnemend Secretaris)
• Op 23 oktober 2022 treedt [verzoeker 2] (penningmeester) af.
• Op 17 mei 2023 treedt [verweerder 1] (voorzitter) af.
(…)”
2.6.
[verzoeker 1] was bestuurslid van het algemene bestuur van de Stichting (hierna: het algemeen bestuur); [verweerder 1] en [verzoeker 2] zijn dat nog steeds. Sinds augustus 2020 is er in het algemeen bestuur onenigheid ontstaan over de verlenging van de zittingstermijn van [verweerder 2] . Ook is er onenigheid over de benoeming van de directeur-bestuurder en over de al dan niet geldige benoeming in augustus 2021 van drie nieuwe bestuursleden: [verweerder 3] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] . Door het conflict zijn er binnen en buiten het algemeen bestuur twee partijen die tegenover elkaar staan en niet meer met elkaar kunnen communiceren met aan de ene kant [verweerder 2] , [verweerder 1] en [verweerder 3] , en aan de andere kant [verzoeker 2] en [verzoeker 1] .
2.7.
[verweerder 2] is in 2020/2021 uit- en daarna ingeschreven in de Kamer van Koophandel als bestuurslid van de Stichting. Tegen de uitschrijving is bezwaar ingediend. Dit bezwaar is op 18 februari 2021 gegrond verklaard door de Kamer van Koophandel. Tegen die beslissing zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in beroep gegaan. Bij schrijven van 19 juli 2021 heeft de Kamer van Koophandel verweer gevoerd. Op het beroep is (nog) niet beslist. [verweerder 1] heeft het beroep namens de Stichting ingetrokken en het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft een bericht gestuurd dat de zaak als afgedaan wordt beschouwd. Uit overgelegde e-mailberichten tussen [verzoeker 1] en [verweerder 1] blijkt dat tussen hen discussie is over het antwoord op de vraag of [verweerder 1] bevoegd was het beroep in te trekken. Het College van Beroep is verzocht de intrekkingsbrief als niet verstuurd te beschouwen.
2.8.
Op 28 augustus 2021 heeft het bestuur in de samenstelling van [verweerder 1] , [verzoeker 2] , [verweerder 3] , [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] het (al dan niet geldige) besluit genomen om [verzoeker 1] als bestuurder te ontslaan. Bij de betreffende bestuursvergadering waren [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet aanwezig. Op 3 oktober 2021 is [verzoeker 2] door het bestuur geschorst als bestuurder. Volgens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn deze besluiten niet conform de statuten genomen en dus niet geldig.
2.9.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben, mede namens de Stichting, een kort geding procedure aanhangig gemaakt om [verzoeker 1] een gebieds- en spreekverbod op te leggen. [verzoeker 1] heeft daarbij van zijn kant gevorderd [verweerder 1] en [verweerder 2] te schorsen als bestuurder. Bij vonnis van 14 januari 2022 zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en verder zijn de vorderingen van beide zijden afgewezen.
2.10.
De Onderwijsinspectie heeft een onderzoek gedaan naar aanleiding van meerdere signalen die duidden op een bestuurscrisis. Zij heeft op 26 januari 2022 een rapport uitgebracht. De conclusie van de Onderwijsinspectie is dat er inderdaad sprake is van een bestuurscrisis en dat de tegenover elkaar staande partijen niet in staat zijn deze crisis op te lossen. Het rapport vermeldt onder meer:
“(…)
Het resultaat is dat voor de betrokkenen op de scholen niet duidelijk is wie besluiten heeft genomen en of de besluiten rechtsgeldig zijn. Het lukt dus niet om effectieve besluiten te nemen. Daardoor is er een serieuze dreiging ontstaan voor de kwaliteit van het onderwijs voor de leerlingen op de betreffende scholen. Het bestuur is ten slotte verantwoordelijk voor de kwaliteit van de het onderwijs op de scholen.
(…)
Vervolg
Wij hebben gezien het bovenstaande beeld er onvoldoende vertrouwen in dat de wettelijke tekortkomingen door het bestuur van ISA
[het algemeen bestuur van de Stichting, rechtbank]op korte termijn en op duurzame wijze kunnen worden opgelost. Dit mede in het licht van de lange voorgeschiedenis met te weinig resultaat en waarbij steeds dezelfde mensen betrokken zijn. En mede het gegeven dat er geen gehoor is gegeven aan de oproep van de waarnemend directeur primair onderwijs van de inspectie om snel een oplossing te vinden om uit de crisis te geraken.
(…)”
De Onderwijsinspectie heeft verder tijdens het onderzoek tekortkomingen gesignaleerd en geeft de Stichting opdrachten om deze tekortkomingen op te lossen. Het gaat onder meer om de volgende opdrachten:
“(…)
Het bestuur draagt zorg voor een goed functionerend toezichtsorgaan en stelt een directeur-bestuurder aan conform het profiel en de procedure uit de eigen statuten. Daarnaast formeert het bestuur een voltallige GMR
[Gemeenschappelijke Medenzeggenschapsraad, rechtbank]die alle scholen van ISA vertegenwoordigt.
(…)
Het bestuur zorgt dat het stelsel van kwaliteitszorg wordt ingericht.
(…)
Het bestuur draagt er zorg voor dat er een scheiding komt tussen intern toezicht en bestuur.
Daarnaast regelt het bestuur dat de toezichtstaken en bevoegdheden zodanig zijn dat het intern toezicht deze deugdelijk en onafhankelijk kan uitvoeren.
(…)
Het bestuur zorgt ervoor dat de GMR is samengesteld conform de wet.
(…)
Het bestuur verantwoordt zich in het komend jaarverslag conform regeling jaarverslaggeving onderwijs.
(…)”
[verweerder 1] en [verweerder 2] zijn tevens bestuurslid van weekendscholen, respectievelijk Stichting [naam stichting 1] en Stichting [naam stichting 2] , die in het weekend gebruik maken van schoolgebouwen van de Stichting. [belanghebbende 1] is tevens bestuurslid van Stichting [naam stichting 3] (hierna:
de [naam stichting 3]), die vervoer regelt van de schoolkinderen. Over deze nevenfuncties vermeldt het rapport van de onderwijsinspectie onder meer:
“(…)
Bij het uitoefenen van een deugdelijk en onafhankelijk toezicht hoort ook dat de intern toezichthouders geen directe belangen in de school mogen hebben. Enkele bestuursleden hebben nevenfuncties; ze zijn bestuurslid van twee weekendscholen die gebruik maken van de faciliteiten en het gebouw van twee van de drie scholen van ISA. Daarmee zijn de taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder niet zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen (artikel 17c, tweede lid, WPO).
Alhoewel er mondeling tijdens sollicitatiegesprekken en eenmaal in de bestuursvergadering melding is gedaan van de nevenfuncties is niet periodiek in de bestuursvergaderingen gesproken over (schijnbare) belangen die bestuursleden hebben uit hoofde van deze
nevenfuncties of persoonlijk belang. Dat houdt in dat het algemeen bestuur als intern toezichthouder ook niet beslist heeft of sprake is van een tegenstrijdig belang en hoe daarmee wordt omgegaan. Daarnaast zijn de nevenfuncties niet in het jaarverslag opgenomen. Over de belangenverstrengeling (en de belangenafweging en de
uitkomst daarvan) en de nevenfuncties van bestuursleden is in het meest recente jaarverslag niets geschreven. Dit is niet conform de code goed bestuur. Het intern toezicht heeft
geen verantwoording afgelegd over de afwijking van de code in het jaarverslag (art 171, eerste lid, WPO). Gelet op bovenstaande heeft het intern toezicht in dit verband niet
toegezien op de naleving door het bestuur van de code voor goed bestuur en de afwijkingen van die code (artikel 17c, eerste lid, onder b WPO)
(…)”
2.11.
Tot 2018 was sprake van een overeenkomst tussen de Stichting en de twee weekendscholen waarbij gold dat tegen betaling aan de Stichting gebruik gemaakt kon worden van de schoolgebouwen. Deze overeenkomst is beëindigd. De besturen hebben in 2018 de afspraak gemaakt dat de weekendscholen nog steeds gebruik kunnen maken van de schoolgebouwen van de Stichting, maar dat de vergoeding daarvoor wordt betaald aan de [naam stichting 3] .
In dit verband krijgt de Stichting de volgende opdracht van de Onderwijsinspectie:
“(…)
Het bestuur dient er voor zorgen dat over de afgelopen jaren en voor het huidige schooljaar 2021/2022 alsnog verhuur in rekening wordt gebracht bij de weekendscholen en in de jaarrekening wordt verantwoord.
(…)”

3.Het verzoek en verweer

In conventie

3.1.
[verzoekers] . verzoekt de rechtbank als voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
1. De bestuurder [verweerder 1] (voorzitter) van de Stichting, te schorsen;
2. Voor zover [verweerder 2] nog bestuurder van de Stichting zou zijn, te schorsen als
bestuurder;
3. Voor zover [belanghebbende 1] , [verweerder 3] en [belanghebbende 2] rechtsgeldig als bestuurder zouden zijn benoemd, te schorsen als bestuurder;
4. [verzoekers] . voor de duur van de onderhavige procedure te benoemen tot bestuurder van de
Stichting en onder de voorwaarde dat deze interim-bestuurders die handelingen verrichten die noodzakelijk zijn om een neutrale situatie tot stand te brengen, c.q. te handhaven en dat zij conform de statuten van de Stichting hiervoor een vergoeding ontvangen, alsmede;
5. Een van de interim-managers, verbonden aan B&T Interim-management B.V. te
Amsterdam voor de duur van de onderhavige procedure te benoemen tot bestuurder van
de Stichting, dan wel een of meerdere personen te benoemen die de rechtbank in het
onderhavige geval in goede justitie gerede acht, onder de voorwaarde dat de interim bestuurders die handeling verrichten die noodzakelijk zijn om een neutrale situatie tot stand te brengen, c.q. te handhaven en dat deze interim-bestuurders voor hun werkzaamheden voor de Stichting een markt conforme financiële vergoeding zullen ontvangen.
[verzoekers] . verzoekt de rechtbank in de hoofdzaak bij beschikking:
1. [verweerder 1] te ontslaan als bestuurder van de Stichting;
2. Voor zover [verweerder 2] nog in functie zou zijn als bestuurder, hem te ontslaan als bestuurder van de Stichting;
3. Voor zover zij rechtsgeldig zouden zijn benoemd tot bestuurder, [belanghebbende 1] , [verweerder 3] en [belanghebbende 2] te ontslaan als bestuurder en
4. drie, al dan niet nader door verzoekers aan te geven, personen te benoemen tot bestuurders van de Stichting.
3.2.
[verzoekers] . stelt dat hij er geen vertrouwen in heeft dat [verweerder 1] en [verweerder 2] , samen met de door [verweerder 1] zelfstandig benoemde nieuwe bestuursleden in het belang van de Stichting handelen. Er is sprake van wanbestuur en belangenverstrengeling bij de huidige bestuurders. Zij dienen op korte termijn geschorst en vervolgens ontslagen te worden om de weg vrij te maken voor een nieuw bestuur.
3.3.
Stichting ISA c.s. voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken, waarbij ten aanzien van de heer [verzoeker 1] primair wordt verzocht hem in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren. Een en ander met veroordeling in de proceskosten.
Verzoek in reconventie
3.4.
Stichting ISA c.s. verzoekt als voorlopige voorziening en in de hoofdzaak:
1. [verzoeker 1] , voor zover zijn bestuurslidmaatschap wegens aftreden nog niet is beëindigd, lopende deze procedure te schorsen als bestuurder en in de hoofdzaak te ontslaan als bestuurder subsidiair te schorsen als bestuurder;
2. [verzoeker 2] lopende deze procedure: primair de opgelegde schorsing in rechte te bevestigen, subsidiair hem te schorsen als bestuurder en in de hoofdprocedure hem te ontslaan als bestuurder, subsidiair hem te schorsen als bestuurder.
3. te bepalen dat [verzoeker 1] wordt veroordeeld om aan de Stichting een bedrag te betalen van € 5.368,35, te voldoen binnen 14 dagen na wijzen van de uitspraak in onderhavige procedure, en dat [verzoeker 2] aan de Stichting een bedrag dient te betalen van € 5.258,85, binnen 14 dagen na het wijzen van de uitspraak in onderhavige procedure,
4. [verzoekers] . te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede in de nakosten.
3.5.
[verzoekers] . voert verweer en concludeert tot afwijzing van de zelfstandige verzoeken.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
In verband met de onderlinge samenhang bespreekt de rechtbank de verzoeken in conventie en reconventie gezamenlijk.
De samenstelling van het algemeen bestuur
4.2.
Kern van het conflict tussen partijen is de samenstelling van het huidige algemeen bestuur. Volgens [verzoekers] . zijn de huidige bestuursleden [verweerder 1] en [verzoeker 2] ; volgens Stichting ISA c.s. zijn dat: [verweerder 1] , [verweerder 2] , [verweerder 3] en [verzoeker 2] . De rechtbank zal daarom, eerst vaststellen wie de huidige bestuursleden van de Stichting zijn.
4.3.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] zijn niet verschenen in de procedure. De rechtbank heeft op 31 mei 2022 een e-mail ontvangen van [belanghebbende 2] dat zij niet meer betrokken is bij de Stichting. De Stichting ISA c.s. heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd en meegedeeld dat [belanghebbende 1] zich ook heeft teruggetrokken uit het algemeen bestuur. Dit wordt niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] geen bestuurslid zijn.
4.4.
[verzoekers] . stelt dat [verweerder 2] geen bestuurslid meer is. Op grond van artikel 8 lid 1 sub c van de statuten eindigt voor het betrokken bestuurslid het lidmaatschap van het bestuur van rechtswege per de datum vermeldt in het aftredingsrooster. Voor [verweerder 2] betekent dit dat hij per 27 september 2020 geen bestuurslid meer is, omdat voorafgaand aan het aftreden, geen rechtsgeldig besluit is genomen tot verlenging van het bestuurslidmaatschap. [verzoeker 1] is ten onrechte niet uitgenodigd voor de vergadering van 29 april 2020 en [verzoeker 2] was niet aanwezig, althans heeft niet ingestemd met de verlenging zodat er geen meerderheid bestond voor een besluit tot verlenging van de bestuurstermijn. De notulen van de vergadering van 29 april 2020 zijn niet ondertekend en valselijk opgemaakt, aldus [verzoekers] .
4.5.
Anders dan [verzoekers] . is de rechtbank van oordeel dat het bestuur bij vergadering van 29 april 2020 in overeenstemming met artikel 11 van de statuten een geldige meerderheidsbesluit heeft genomen tot verlenging van de zittingstermijn van [verweerder 2] als bestuurslid van de Stichting. Artikel 11 van de statuten bepaalt dat een besluit kan worden genomen als ten minste de helft van de bestuursleden aanwezig is. Het bestuur bestond destijds uit [verzoeker 1] , [verweerder 1] , [verzoeker 2] en [verweerder 2] . Onbetwist staat vast dat [verweerder 1] en [verweerder 2] bij de vergadering aanwezig waren. [verzoeker 2] heeft ter zitting verklaard, anders dan in de stukken staat vermeld, ook aanwezig te zijn geweest bij de vergadering. [verzoeker 1] was als enige niet aanwezig bij de vergadering in verband met zijn gezondheidssituatie. Hij had begin 2020 te kennen gegeven wegens burn-out klachten zijn taken als bestuurslid tijdelijk niet te kunnen uitvoeren. Volgens Stichting ISA c.s. was [verzoeker 1] op de hoogte van de vergadering en de agenda maar reageerde [verzoeker 1] niet op haar berichten. Dit wordt betwist door [verzoeker 1] . De rechtbank is van oordeel dat ook als Stichting ISA c.s. [verzoeker 1] niet op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om de verlenging van de benoemingstermijn van [verweerder 2] in stemming te brengen op de vergadering van 29 april 2020, [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verzoeker 2] op dat punt niets te verwijten valt omdat [verzoeker 1] op dat moment niet als bestuurslid werkzaam was. Zoals de notulen van de vergadering vermelden waren dus [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verzoeker 2] aanwezig. Dit betekent dat volgens de statuten voldoende bestuursleden aanwezig waren (drie van de vier) om een bestuursbesluit te nemen.
[verzoeker 2] stelt dat hij niet heeft ingestemd met de verlenging van [verweerder 2] en dat hij heeft voorgesteld te wachten totdat [verzoeker 1] er bij zou zijn. Stichting ISA c.s. betwist dit. Zij is het wel eens met [verzoekers] . dat [verweerder 2] zelf niet mee kon stemmen omdat het de verlenging van zijn eigen bestuurstermijn betrof, maar doordat [verweerder 1] en [verzoeker 2] instemden met de verlenging is dit besluit genomen met een meerderheid van stemmen, aldus Stichting ISA c.s. Zij verwijst daarbij naar de notulen waaruit blijkt dat het algemeen bestuur heeft besloten de termijn te verlengen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekers] . haar stelling dat de verlenging van de zittingstermijn van [verweerder 2] niet of niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden onvoldoende onderbouwd gelet op de gemotiveerde betwisting van Stichting ISA c.s. De ontkenning van de instemming van [verzoeker 2] is onvoldoende. Immers, als hij het niet eens was geweest met de verlenging, dan had het in de verwachting gelegen dat dit was vermeld in de notulen van de vergadering en daarin staat hierover niets vermeld. Er is ook verder niet gebleken van aanwijzingen dat [verzoeker 2] niet heeft ingestemd of dat [verzoeker 2] eerder heeft geklaagd over de verlenging van [verweerder 2] ’s bestuurstermijn. Indien [verzoeker 2] het niet eens was met het verslag, had het op zijn weg gelegen dit schriftelijk kenbaar te maken. Daarvan is niet gebleken. [verzoeker 2] heeft in de processtukken aangegeven dat hij niet bij de vergadering aanwezig was en is hier pas tijdens de mondelinge behandeling op teruggekomen. Onder deze omstandigheden is zijn verklaring dat hij tegen het bestuursbesluit heeft gestemd ongeloofwaardig.
4.7.
De rechtbank merkt daarbij op dat de vergadering van 29 april 2020 heeft plaatsgevonden tijdens de coronacrisis, in welke periode het niet ongebruikelijk was dat vergaderingen als deze online plaatsvonden en dat het verslag daardoor niet is ondertekend, zoals Stichting ISA c.s. aanvoert. Het ontbreken van de handtekeningen op het verslag is onvoldoende aanwijzing dat het verslag niet een getrouwe weergave is van de vergadering. In ieder geval maakt het ontbreken van de handtekeningen van de voorzitter en een lid van het algemeen bestuur op het verslag het verlengingsbesluit niet ongeldig.
4.8.
De rechtbank ziet in dat wat [verzoekers] . aanvoert over de uitschrijving van [verweerder 2] bij de Kamer van Koophandel geen aanwijzing om aan te nemen dat geen sprake is van een geldig verlengingsbesluit of dat sprake zou zijn van een unaniem ontslagbesluit. Uit niets blijkt dat sprake is geweest van een overleg van [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verweerder 1] op 24 oktober 2020 of daarna waarbij zij het verlengingsbesluit ongedaan zouden hebben gemaakt. De uitschrijving bij de Kamer van Koophandel is evenmin een aanwijzing want dat is niet bepalend voor wie bestuurslid is van de Stichting. De Kamer van Koophandel gaat alleen over de inschrijving van de gegevens. De gang van zaken rond de uit- en inschrijving van [verweerder 2] en de bezwaar- en beroepsprocedure maakt alleen duidelijk hoe groot de onenigheid is tussen partijen en hoe het bestuur is lamgelegd door het conflict.
4.9.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat [verweerder 2] deel uitmaakt van het huidige algemene bestuur van de Stichting.
4.10.
Op 15 augustus 2021 heeft [verweerder 1] een vergadering gepland met als doel enkele nieuwe bestuursleden te benoemen. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn bij die vergadering niet aanwezig geweest, omdat zij waren verhinderd. Zij hebben om een nieuwe vergaderdatum gevraagd. De vergadering heeft toch op 15 augustus 2021 plaatsgevonden. Daarbij zijn [verweerder 3] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] tot bestuurslid benoemd. Volgens [verzoekers] . zijn die benoemingen niet rechtsgeldig.
4.11.
Het bestuur bestond destijds uit [verzoeker 1] , [verweerder 1] , [verzoeker 2] en [verweerder 2] . Bij de vergadering waren [verweerder 1] en [verweerder 2] aanwezig, en daarmee de helft van de bestuursleden. Dit betekent dat zij volgens artikel 11 lid 4 van de statuten bevoegd waren besluiten te nemen. Uit het verslag van de vergadering van 15 augustus 2021 blijkt dat de beide aanwezige bestuursleden voor de benoeming van [verweerder 3] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] tot bestuurslid hebben gestemd. Dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet aanwezig konden zijn en hun verzoek om een andere datum voor de vergadering niet is gehonoreerd maakt deze benoemingsbesluiten niet ongeldig. Daarbij komt dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] volgens artikel 11 lid 9 een mede bestuurslid een volmacht konden geven om namens hen een stem uit te brengen. Zij waren middels de agenda op de hoogte van het in stemming brengen van de aspirant bestuursleden. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hadden dus de mogelijkheid om middels een volmacht hierover mee te stemmen. Zij hebben daarvan geen gebruik van gemaakt.
4.12.
Dit betekent dat de overige besluiten die het algemeen bestuur heeft genomen, anders dan [verzoekers] . stelt, rechtsgeldig zijn genomen.
4.13.
Partijen zijn het er over eens dat [verweerder 1] en [verzoeker 2] nu bestuurslid zijn, volgens het rooster van aftreden nog tot respectievelijk 17 mei 2023 en 23 oktober 2022. Dit betekent dat het huidige bestuur bestaat uit: [verzoeker 2] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] .
4.14.
De rechtbank merkt hierbij op dat [verzoeker 1] bij besluit van 28 augustus 2021 door het algemeen bestuur is ontslagen zodat hij sindsdien geen bestuurslid meer is. Ook als dit besluit niet rechtsgeldig zou zijn genomen, zoals [verzoekers] . stelt en Stichting ISA c.s. betwist, geldt volgens het rooster van aftreden dat [verzoeker 1] sinds 17 mei 2022 geen bestuurslid meer is. Hij dient evenwel te worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW vanwege zijn langdurige nauwe betrokkenheid bij de Stichting, mede als bestuurslid. Hij is daarom, anders dan Stichting ISA c.s. meent, ontvankelijk in zijn verzoek.
Schorsing en ontslag bestuursleden
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat zij alleen tot ontslag mag besluiten wanneer sprake is van een in artikel 2:298 lid 1 onder a of b BW genoemde reden. In deze zaak gaat het om de vraag of Stichting ISA c.s. heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de wet en/of van de statuten, zoals verwoord in artikel 2:298 lid 1 onder a BW. Dat is het geval indien sprake is geweest van bestuurshandelingen waarvan op het moment van het plegen van die handelingen, redelijkerwijs geen verschil van mening over de onrechtmatigheid mogelijk was. Ook gaat het om de vraag of sprake is van verwaarlozing van de taken van de huidige bestuursleden, dan wel dat er gewichtige redenen bestaan die maken dat de bestuursleden dienen te worden geschorst dan wel ontslagen.
4.16.
[verzoekers] . stelt dat sprake is van belangenverstrengeling bij [verweerder 1] en [verweerder 2] Zij zijn namelijk zowel bestuurslid van de Stichting als ook bestuurslid van de stichtingen van twee weekendscholen die in het weekend gebruik maken van de schoolgebouwen van de Stichting voor het geven van onder meer godsdienstonderwijs en Arabische les (zie hiervoor onder 2.10). In 2018 zijn de overeenkomsten met de weekendscholen beëindigd. De beide weekendscholen zijn desondanks doorgegaan met het gebruik van de faciliteiten van de Stichting zonder daarvoor een vergoeding te betalen aan de Stichting. In plaats daarvan wordt er een vergoeding betaald aan de [naam stichting 3] . [naam] is voorzitter van de [naam stichting 3] . De heer [naam] is tevens conciërge op een van de scholen van de Stichting en lid van de GMR van de Stichting. Deze belangenverstrengeling is in strijdt met: de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen, artikelen 17, 18 en 19 van de Code Goed Bestuur in het Primair Onderwijs, artikel 21 lid 2 van het bestuursreglement van de Stichting, en artikel 7 lid 2 sub 2 van de statuten van de Stichting. De functies die [verweerder 1] en [verweerder 2] bij de andere twee stichtingen vervullen zijn onverenigbaar met de functie van bestuurder van de Stichting, aldus [verzoekers] .
4.17.
De Stichting ISA c.s. betwist dat sprake is van een ongeoorloofde belangenverstrengeling die maakt de bestuurders [verweerder 1] en [verweerder 2] zouden moeten worden ontslagen. Vanaf aanvang is er geen onduidelijkheid over hun (onbezoldigde) nevenactiviteiten. Dit blijkt ook uit het inspectierapport. Bovendien gaat het om nevenactiviteiten die in het belang van de Stichting zijn, omdat de zondagsscholen ook onderwijs op Islamitische grondslag bieden aan kinderen. Er is dus geen sprake van met de Stichting onverenigbare belangen. Verder is er geen financiële en dus geen zakelijke relatie tussen de stichtingen waar de weekendscholen onder vallen en de Stichting.
Daarbij komt dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] uit hoofde van de portefeuilles die zij onder zich hadden (hebben), namelijk respectievelijk huisvesting en financiën, vanaf de aanvang van de samenwerking met de weekendscholen volledig van de situatie op de hoogte waren en hebben zij die situatie ook steeds geaccepteerd en in stand gelaten. Nooit hebben zij dit tijdens een vergadering ter sprake gebracht als een onwenselijke situatie. In 2018 heeft het toenmalige dagelijkse bestuur van de Stichting geadviseerd om de huuropbrengsten aan de [naam stichting 3] over te maken. Daarmee is door het bestuur, dus ook door [verzoekers] ., ingestemd. Met name had het op de weg gelegen van [verzoeker 2] als penningmeester om bezwaar te maken. Dat heeft hij niet gedaan.
Het gaat de Onderwijsinspectie met name om verduidelijking van financiële geldstromen en financiële verantwoording. Daarvoor is het bestuur verantwoordelijk. De Stichting is bezig de opdrachten van de Onderwijsinspectie uit te voeren.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat de door partijen aangevoerde gronden onvoldoende zijn om de bestuursleden te schorsen dan wel ontslaan. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.19.
De omstandigheid dat [verweerder 1] en [verweerder 2] bestuurslid zijn van de Stichting én van de zondagscholen die gebruik maken van de schoolgebouwen van de Stichting is onwenselijk. Met name omdat de stichtingen hebben besloten om de vergoeding die daarvoor aan de Stichting zou moeten worden betaald, sinds 2018 aan de [naam stichting 3] wordt betaald. Partijen verschillen van mening over de vraag of dat besluit voor de Stichting nadelig is. [verzoekers] . stelt dat de Stichting financiële vergoeding misloopt; Stichting ISA c.s. wijst er op dat de Stichting belang heeft bij vervoer van de kinderen van en naar haar scholen en dat zonder financiële steun de [naam stichting 3] daartoe niet in staat is. Hoe dan ook, feit is dat [verweerder 1] en [verweerder 2] bestuursfuncties bekleden van meerdere stichtingen terwijl die stichtingen met elkaar zaken doen. Dat levert een belangenverstrengeling op waardoor zij hun taak als onafhankelijk toezichthouder niet goed kunnen uitvoeren, zoals ook de Onderwijsinspectie concludeert.
4.20.
Uit het rapport van de Onderwijsinspectie blijkt dat zij meerdere opdrachten heeft gegeven aan de Stichting om de zaken op orde te brengen. Ten aanzien van de nevenfuncties heeft zij opdracht gegeven aan het algemeen bestuur te beslissen of sprake is van een tegenstrijdig belang en hoe daarmee moet worden omgegaan, de nevenfuncties op te nemen in het jaarverslag en zodoende verantwoording af te leggen over de nevenfuncties, een en ander conform de code goed bestuur. Verder heeft de Onderwijsinspectie ten aanzien van de vergoeding voor het gebruik van de schoolgebouwen de opdracht gegeven alsnog de kosten van verhuur in rekening te brengen bij de weekendscholen. Ter zitting heeft Stichting ISA c.s. meegedeeld dat deze opdrachten conform de rapportage worden uitgevoerd. Verder hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] ter zitting toegezegd terug te treden uit de besturen van de weekendscholen. De rechtbank vertrouwt er op dat zij daadwerkelijk ontslag zullen nemen en hun functie als bestuurslid bij de weekendscholen zullen neerleggen.
4.21.
[verzoekers] . stelt dat de conflictsituatie is te wijten aan [verweerder 1] en [verweerder 2] . Zij wijst er op dat schooldirecties en staf geen vertrouwen meer hebben in hun functioneren. Ook dit is grond voor hun schorsing en ontslag. Degehdy en [verweerder 2] wijzen er van hun kant op dat [verzoekers] . het functioneren van het algemeen bestuur frustreert en schoolstaf tegen hen opzet. Daarom dienen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] te worden geschorst en ontslagen, aldus Stichting ISA c.s.
4.22.
De rechtbank maakt uit de stukken en het verhandelde ter zitting op dat sprake is van een zodanig ernstige conflictsituatie dat daardoor het goed functioneren van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de GMR de afgelopen jaren praktisch onmogelijk was. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor het functioneren van de scholen. Er is op dit moment evenwel onvoldoende grond om daarom bestuursleden te schorsen of te ontslaan. Niet is vast komen te staan dat de huidige conflictsituatie vooral aan de ene of de andere partij te wijten is. Veeleer lijken [verzoeker 1] en [verzoeker 2] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds ieder te hebben bijgedragen aan deze conflictsituatie. Op dit moment is [verzoeker 1] geen bestuurslid meer, [verzoeker 2] is geschorst en treedt volgens het rooster van aftreden in oktober 2022 af als bestuurslid. [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] zijn zodoende de resterende actieve bestuursleden. Tussen deze bestuursleden bestaat geen conflict; zij kunnen dus worden geacht de taak van het algemeen bestuur conform de statuten uit te voeren en effectief besluiten te nemen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij in staat zijn de opdrachten van de Onderwijsinspectie uit te voeren, zoals [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] ook hebben toegezegd.
4.23.
De conclusie van de rechtbank is dat geen sprake is van een in artikel 2:298 lid 1 onder a of b BW genoemde reden voor schorsing en ontslag. De rechtbank wijst de verzoeken daartoe af. Ook het verzoek tot het benoemen van nieuwe bestuurders wordt afgewezen. Het voorgeschreven minimum aantal bestuurders conform artikel 6 lid 2 van de statuten, is immers aanwezig. Ook bestaat er vooralsnog onvoldoende aanleiding in de situatie zoals beschreven in 4.22 om aan te nemen dat [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] niet zelf in staat zijn hun taken als bestuurders naar behoren uit te voeren.
Nu de rechtbank beslist dat [verweerder 2] deel uitmaakt van het bestuur en het bestuur daarom rechtsgeldige besluiten heeft genomen, heeft Stichting ISA c.s. geen belang bij haar verzoek om vast te stellen dat [verzoeker 2] rechtsgeldig is geschorst. Ook het verzoek van Stichting ISA c.s. om [verzoeker 2] te ontslaan zal worden afgewezen. Indien het bestuur van de Stichting daartoe gronden aanwezig acht, is zij, gezien het aantal bestuursleden, in staat aangaande zijn ontslag of schorsing een besluit te nemen.
Opleidingskosten
4.24.
Volgens Stichting ISA c.s. heeft de Stichting ten onrechte opleidingskosten betaald voor [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Zij verzoekt daarom [verzoeker 1] en [verzoeker 2] te veroordelen de opleidingskosten terug te betalen aan de Stichting. Er is namelijk geen toestemming verleend voor het vergoeden van de opleidingen die zij hebben gevolgd. Dit verzoek wordt gemotiveerd betwist door [verzoekers] . Volgens hem is wel toestemming gegeven door het algemeen bestuur. Dit blijkt uit het feit dat toestemming is gegeven voor de betaling van de facturen.
Op Stichting ISA c.s. rust de stel- en zo nodig bewijsplicht ten aanzien van de aan dit verzoek ten grondslag liggende stellingen. Nu de verzoeken gemotiveerd zijn betwist, ligt het op de weg van Stichting ISA c.s. om haar verzoeken te voorzien van een concrete toelichting en onderbouwing. Dit heeft zij onvoldoende gedaan. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.25.
[verzoekers] . krijgt dus ongelijk ten aanzien van de verzoeken in conventie. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting ISA c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat € 1.126,- (2 punten × tarief € 563,-)
Totaal € 1.802,-
4.26.
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals hierna vermeld.

5.BESLISSING

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekers] . in de proceskosten, aan de zijde van Stichting ISA c.s. tot op heden begroot op € 1.802,- inclusief eventueel verschuldigde btw,
5.3.
veroordeelt [verzoekers] . in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoekers] . niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.5.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.