ECLI:NL:RBAMS:2024:6685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
13/206770-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsbescherming

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Advocaat-generaal bij het hof van Beroep Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1992, had de wens geuit zijn straf van 37 maanden in België uit te zitten. De rechtbank heeft de procedure in twee fasen beoordeeld, waarbij de eerste fase de behandeling van het EAB op 17 september 2024 omvatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, ondanks de bezwaren van zijn raadsvrouw over de procedure in hoger beroep in België. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat zijn verdediging in gevaar is gekomen.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte en zal toegang hebben tot dagactiviteiten. De rechtbank heeft de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten als voldoende beoordeeld, ondanks de zorgen van de raadsvrouw over mogelijke schendingen van de fundamentele rechten. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/206770-24
Datum uitspraak: 26 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2023 door de Advocaat-generaal bij het hof van Beroep Antwerpen (België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in [PI]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 september 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.P. Hillhorst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het Hof van Beroep Antwerpen dat is gewezen op 21 juni 2023 (referentie: 2019/PGA/4108 en griffienummer: 904/2023).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 37 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1110 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. In eerste aanleg heeft de opgeëiste persoon een advocaat ingeschakeld en heeft hij deze advocaat de opdracht gegeven hoger beroep in te stellen.
Deze advocaat achtte zich hierdoor ook in hoger beroep gevolmachtigd. Dit was ten onrechte. Er was namelijk geen contact meer tussen de opgeëiste persoon en de advocaat geweest. Doordat de advocaat zich gemachtigd achtte, werd een arrest op tegenspraak gewezen waartegen de opgeëiste persoon geen hoger beroep kon instellen. De opgeëiste persoon is hierdoor in zijn verdediging geschaad.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon heeft zelf hoger beroep ingesteld en is vervolgens niet verschenen bij het proces in hoger beroep. De advocaat van de opgeëiste persoon is wel verschenen ter zitting in hoger beroep en heeft verklaard dat de opgeëiste persoon niet kon verschijnen omdat hij een werkstraf in Nederland moest verrichten. De rechtbank kan onder deze omstandigheden afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten kon uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Nu in het EAB staat vermeld dat het voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis het arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 21 juni 2023 betreft zal de rechtbank uitsluitend de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. De rechtbank heeft hiervoor het volgende in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 22 augustus 2024 de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd:
“1. Zou u mij kunnen informeren over de wijze waarop de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep (die heeft geleid tot het arrest van 21 juni 2023) heeft plaatsgevonden?
2. Kunt u bevestigen dat [opgeeïste persoon] tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigd advocaat?”
In de e-mail van de Belgische uitvaardigende autoriteit van 28 augustus 2024 is het volgende opgenomen.
“Op de eerste zitting werd [opgeeïste persoon] vertegenwoordigd door Mr. Vermeersch Olivia loco Mr. Carsau Philippe. De raadsman verklaarde vrijwillig te willen verschijnen. Het hof beval echter de persoonlijke verschijning van [opgeeïste persoon] . Deze werd toen gedagvaard op 21/04/2023 per aangetekend schrijven. [opgeeïste persoon] verschijnt echter niet op de zitting, maar wordt vertegenwoordigd door Mr. Carsau. Deze verklaart dat zijn cliënt op dat moment een werkstraf uitvoert en niet persoonlijk aanwezig kan zijn op de terechtzitting en vraagt het hof om hem te mogen vertegenwoordigen. Het hof verklaarde zich hiermee akkoord.”
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat de opgeëiste persoon niet bij het proces in hoger beroep is verschenen, maar dat een gemachtigd raadsman hem gedurende het proces heeft vertegenwoordigd. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is omdat van een machtiging geen sprake was, volgt de rechtbank haar daarin niet. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verstrekte aanvullende informatie. Bovendien heeft de opgeëiste persoon ter zitting zelf gezegd dat hij indertijd inderdaad een werkstraf in Nederland aan het uitvoeren was. Dit past bij hetgeen in de aanvullende informatie is weergegeven als de door mr. Carsau aan het hof opgegeven reden voor de niet verschijning van de opgeëiste persoon. Dit betekent dat zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 12 onder b OLW.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
- Deelneming aan een criminele organisatie;- Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, die van toepassing is omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn gevangenisstraf in België wil uitzitten vanwege een gunstiger VI-regeling aldaar.
De reden dat de opgeëiste persoon hiervoor kiest is dat hij zo snel als mogelijk weer op vrije voeten wil komen om in Nederland samen met zijn vrouw de zorg op zich te nemen van zijn gehandicapte zoon van 12 jaar oud.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het de voorkeur verdient dat de opgeëiste persoon zijn in België opgelegde gevangenisstraf in Nederland zal uitzitten, omdat hij geworteld is in Nederland en zijn familie zich in Nederland bevindt.
De rechtbank overweegt als volgt. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd onder gelijktijdige overname van de straf. Aan de regeling van de OLW ligt ten grondslag dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond en moet dus, als uitzondering op de hoofdregel, restrictief worden uitgelegd en toegepast. Nu de opgeëiste persoon uitdrukkelijk de wens heeft geuit zijn straf in België uit te zitten en dus geen beroep op artikel 6a OLW heeft gedaan, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of de tenuitvoerlegging van de Belgische straf in Nederland zou bijdragen aan de sociale re-integratie van de opgeëiste persoon. Bij gebreke van een dergelijk beroep staat artikel 6a, eerste lid, OLW in elk geval niet in de weg aan overlevering aan België.

7.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van overgelegde berichten uit de Nederlandse en Belgische media en een recente veroordeling van de Belgische Staat door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, het vermoeden wordt gerechtvaardigd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden blootgesteld aan een flagrante schending van zijn fundamentele grondrechten en dat het toestaan van de overlevering daarom in strijd is met artikel 11 OLW. Zij voert daarnaast aan dat de door de Belgische autoriteiten afgegeven detentiegarantie niet wordt nageleefd. Een andere opgeëiste persoon uit haar praktijk werd namelijk in België onder omstandigheden gedetineerd die niet overeenkwamen met de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie. Op grond hiervan dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om de Belgische autoriteiten in de gelegenheid te stellen aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot detentieomstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal verblijven.
Standpunt van de officier van justitie
Er is door de uitvaardigende justitiële autoriteit een detentiegarantie afgegeven die het eerder vastgestelde algemene gevaar op schending van artikel 4 Handvest wegneemt.
Er is geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536).
Bij brief van 3 september 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeeïste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde .

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar aan[opgeeïste persoon]zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen en 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeeïste persoon]aan de Advocaat-generaal bij het hof van Beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.