ECLI:NL:RBAMS:2024:6616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
13-252715-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Nederlandse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 2005, die in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, informaticacriminaliteit en oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er voldoende garanties zijn gegeven door de Belgische autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in België zal worden opgesloten in overeenstemming met de fundamentele rechten en internationale standaarden. De raadsman heeft verzocht om de overlevering te weigeren op basis van de detentieomstandigheden in België, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan plaatsvinden, mits de opgeëiste persoon na veroordeling in België terugkeert naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en de relevante artikelen van de Overleveringswet toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-252715-24
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 16 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 6 augustus 2024 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek van 6 augustus 2024 met referentie OR Bie Melis 2024/088.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 11 en 20, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
informaticacriminaliteit;
-
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard nog niet te weten of het zijn voorkeur zou hebben om, na een eventuele veroordeling in België, de straf in Nederland uit te kunnen zitten. De rechtbank vat dit op als een beroep op artikel 6, eerste lid, OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings in Antwerpen, België heeft op 20 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast naar Nederlandse maatstaven.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de stukken die hij voorafgaand aan de zitting op 15 oktober 2024 heeft verstrekt, verzocht om de overlevering op grond van artikel 11 OLW te weigeren. De detentieomstandigheden in België zijn dusdanig structureel onvoldoende, dat Nederland in geen geval mensen aan België zou moeten overleveren, aldus de raadsman. Daarnaast is de detentiegarantie die in de onderhavige zaak door de Belgische autoriteiten is afgegeven onvoldoende individueel. In het kader van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek in een andere zaak is ten aanzien van de opgeëiste persoon door de reclassering geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. In het Belgische (detentie)regime is niet voorzien in de mogelijkheid om in het geval van meerderjarige verdachten adolescentenstrafrecht toe te passen en in de detentiegarantie wordt niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. Dit alles levert een aanvullend individueel gevaar op voor de opgeëiste persoon.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg. De door België gegeven individuele detentiegarantie neemt het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg. Dat in België niet is voorzien in een vorm van adolescentenstrafrecht soortgelijk aan het Nederlandse wettelijke systeem, maakt dit niet anders. Zolang ten aanzien van de behandeling van specifiek meerderjarige adolescenten in het Belgische detentieregime geen algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten is aangenomen, dient de rechtbank er op basis van het vertrouwensbeginsel vanuit te gaan dat, mede gelet op de verstrekte detentiegarantie, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering worden gerespecteerd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
In dat kader heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale Autoriteit van de Federale Overheidsdienst in België, op 27 augustus 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
Verder is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat in het kader van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek is geadviseerd om ten aanzien van de opgeëiste persoon het adolescentenstrafrecht toe te passen, niet op grond van artikel 11 OLW aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft geen concrete aanwijzingen voor een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten naar aanleiding van specifiek de behandeling van meerderjarige adolescenten in het Belgische strafrechtelijke (detentie)regime. Door of namens de opgeëiste persoon zijn over dit onderwerp ook geen dusdanige objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt, op basis waarvan de rechtbank aanleiding zou zien om het onderzoek te heropenen en aan de Belgische autoriteiten aanvullende vragen te stellen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.