ECLI:NL:RBAMS:2024:6587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/150002-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ernstige bedreigingen en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige bedreigingen en mishandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak betreft drie afzonderlijke incidenten waarbij de verdachte slachtoffers met een mes heeft bedreigd en in één geval ook heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2004 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans gedetineerd is. Tijdens de zitting op 10 oktober 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd, waarbij een kennelijke misslag in de tekst is gecorrigeerd zonder dat de verdediging van de verdachte in het geding kwam. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een problematische achtergrond met diverse psychische stoornissen en middelengebruik, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte zich moet laten opnemen in een zorginstelling en zich moet houden aan de voorwaarden die door de reclassering zijn gesteld. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €500,- toegewezen aan een van de slachtoffers, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/150002-24 (A), 13/080006-24 (B), 13/099887-24 (C),
13/207659-21 (TUL) en 13/224611-23 (TUL).
Datum uitspraak: 24 oktober 2024.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkorte) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A:
1
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 1] (en andere omstanders) een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, te tonen, en/of
- ( vervolgens) (dreigend) met het voornoemd voorwerp (het mes) in zijn hand op die [slachtoffer 1] af te lopen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal met het voornoemd voorwerp (het mes), (van dichtbij) stekende/zwaaiende beweging(en) richting het lichaam van die [slachtoffer 1] te maken;
2
hij op of omstreeks 2 mei 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (keuken)mes (zie goednummer:6496557), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
zaak B:
1
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vleesmes te pakken en/of met dat mes in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en/of tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Ik steek je dood" en/of
- een (smeer)mes te pakken en/of met dat mes in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en/of
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "Ik ga je neersteken, ik maak je dood" en/of
- een broodmes te pakken en dat broodmes dreigend op te heffen naar die [slachtoffer 3] en/of
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Hou je bek anders steek ik jou ook neer" en/of
- een keukenmes te pakken en/of daarmee zwaaiende bewegingen te maken naar die [slachtoffer 2] en/of
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij hem ging neersteken en/of
- ( de punt van) dat mes meermalen op de borst en/of de bovenarm van die [slachtoffer 2] te drukken en/of
- met dat mes een aantal snijdende bewegingen over de arm van die [slachtoffer 2] te maken;
2
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 3] bij de keel vast te pakken en/of tegen een deurpost aan te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen te bijten en/of
- die [slachtoffer 2] aan de haren te trekken en/of
- die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven;
3
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Amsterdam [verbalisant 1] , hoofdagent, en/of [verbalisant 2] , hoofdagent, en/of [verbalisant 3] , aspirant van politie Amsterdam, heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 2] dreigend de woorden toe te voegen "Je kanker moeder, je kanker vader, kankerhoer, ik maak jullie kanker dood, als ik jou tegenkom op straat steek ik je neer. Ik heb nog een mes hier in mijn broek die jullie niet hebben 'gecatcht', kom maar hier, jullie zijn allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Met betrekking tot feit 3 wordt overwogen dat, gezien de inleidende zin, duidelijk is dat is bedoeld aan verdachte ten laste te leggen dat hij de dreigende woorden niet alleen aan [verbalisant 2] , maar ook aan [verbalisant 1] en [verbalisant 3] heeft toegevoegd. Die twee laatste namen zijn in de tekst echter abusievelijk niet (herhaald) opgenomen. Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, indien de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Naar het oordeel dient feit 3 verbeterd te worden (gelezen) in die zin dat er staat:
“hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Amsterdam [verbalisant 1] , hoofdagent, en/of [verbalisant 2] , hoofdagent, en/of [verbalisant 3] , aspirant van politie Amsterdam, heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 2] ,[verbalisant 1] en [verbalisant 3]dreigend de woorden toe te voegen "Je kanker moeder, je kanker vader, kankerhoer, ik maak jullie kanker dood, als ik jou tegenkom op straat steek ik je neer. Ik heb nog een mes hier in mijn broek die jullie niet hebben 'gecatcht', kom maar hier, jullie zijn allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
Het (herhaald) inlezen/toevoegen van genoemde ontbrekende namen betreft een verbetering van een misslag in vorenbedoelde zin, die geen wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) inhoudt, want slechts een vaststelling betreft van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het Openbaar Ministerie of van verdachte is vereist (vgl. HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662).
zaak C:
1
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “Ja kom naar beneden, kom naar beneden, ik schiet je kankermoeder dood ja”, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking, en/of
- terwijl hij voornoemde dreigende woorden uitspreekt, zijn hand in zijn tas steekt/stopt/houdt;
2
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of meerdere ambtenaren, [verbalisant 4] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 5] (werkzaam als aspirant bij de Politie Eenheid Amsterdam)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Ik ga jullie keel doorsnijden” en/of
- “ Ik ga jullie liquideren” en/of
- “ Ik woon in [buurt] en als ik je hier zie lopen dan pak ik je en snij ik je keel door” en/of
- “ Ik onthoud jullie. Degene die straks water naar mijn cel brengt, die trek ik door het luik en breek zijn nek" , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Overwegingen (naar aanleiding van gevoerde verweren)
Ten aanzien van zaak A
Hoewel de raadsvrouw zich op het standpunt stelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd en hij een mes voorhanden heeft gehad, werpt zij de vraag op of het in feit 2 genoemde mes onder de Wet wapens en munitie valt. Blijkens de bewijsmiddelen is dit het geval, zodat deze kwestie geen nadere bespreking behoeft.
Ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat feit 1 kan worden bewezen, maar concludeert dat de gedragingen gekwalificeerd moeten worden als een bedreiging met zware mishandeling en niet met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet anders kan worden opgevat dan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, al is het maar vanwege de gebruikte bewoordingen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 2 op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen waar het gaat om de mishandeling van [slachtoffer 2] , maar de rechtbank spreekt verdachte vrij van de mishandeling van [slachtoffer 3] vanwege het ontbreken van wettig bewijs op dit punt.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er – ten aanzien van verbalisant [verbalisant 1] – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bedreiging. Daarvoor moet volgens de raadsvrouw het opzet er namelijk op gericht zijn geweest dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden dat bij de bedreigde een redelijke vrees kon ontstaan. In het geval van verbalisant [verbalisant 1] vindt de raadsvrouw de omstandigheden niet dusdanig dat die vrees was gerechtvaardigd.
De rechtbank ziet niet in waarop de raadsvrouw een onderscheid tussen de drie verbalisanten baseert. Blijkens het proces-verbaal hebben zij namelijk alle drie, dus ook [verbalisant 1] , de bedreigingen gehoord, die blijkens de bewoordingen van de bedreiging grotendeels ook tegen alle drie de verbalisanten waren gericht (“Ik maak jullie kankerdood”). Voorts hebben de drie verbalisanten gerelateerd dat zij zich door de uitlatingen bedreigd voelden. Om die reden acht de rechtbank feit 3 ten aanzien van alle drie de verbalisanten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van zaak C
De raadsvrouw heeft de vraag opgeworpen of bij de in deze zaak genoemde slachtoffers de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat verdacht hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen of dat hij hen dood zou maken.
Nu dit verweer niet is voorzien van argumenten en een ondubbelzinnige conclusie, kan het niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouw standpunt. De rechtbank gaat daarom niet op dit verweer in.
3.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 2 mei 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
  • die [slachtoffer 1] een mes te tonen en
  • dreigend met het mes in zijn hand op die [slachtoffer 1] af te lopen en
  • meermalen met het mes van dichtbij stekende en zwaaiende bewegingen richting het lichaam van die [slachtoffer 1] te maken;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 2 mei 2024 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen, heeft gedragen;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 7 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
  • een vleesmes te pakken en met dat mes in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Ik steek je dood" en
  • een smeermes te pakken en met dat mes in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "Ik ga je neersteken, ik maak je dood" en
  • een broodmes te pakken en dat broodmes dreigend op te heffen naar die [slachtoffer 3] en
  • tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Hou je bek anders steek ik jou ook neer" en
  • een keukenmes te pakken en daarmee zwaaiende bewegingen te maken naar die [slachtoffer 2] en tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij hem ging neersteken en (de punt van) dat mes meermalen op de borst en de bovenarm van die [slachtoffer 2] te drukken en
  • met dat mes een aantal snijdende bewegingen over de arm van die [slachtoffer 2] te maken;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 7 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 2] meermalen te bijten en
  • die [slachtoffer 2] aan de haren te trekken en
  • die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
op 7 maart 2024 te Amsterdam [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , hoofdagent, en [verbalisant 3] , aspirant van politie Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak jullie kanker dood, als ik jou tegen kom op straat steek ik je neer. Ik heb nog een mes hier in mijn broek die jullie niet hebben 'gecatcht', kom maar hier, jullie zijn allemaal dood";
ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 21 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
  • die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “Ja kom naar beneden, kom naar beneden, ik schiet je kankermoeder dood ja” en
  • terwijl hij voornoemde dreigende woorden uitspreekt zijn hand in zijn tas houdt;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 21 maart 2024 te Amsterdam ambtenaren [verbalisant 4] , werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam, en [verbalisant 5] , werkzaam als aspirant bij de Politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dreigend de woorden toe te voegen:
  • “Ik ga jullie keel doorsnijden” en
  • “Ik ga jullie liquideren” en
  • “Ik woon in [buurt] en als ik je hier zie lopen dan pak ik je en snij ik je keel door” en
  • “Ik onthoud jullie. Degene die straks water naar mijn cel brengt, die trek ik door het luik en breek zijn nek".

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 13 augustus 2024.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in betrekkelijk korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks van ernstige bedreigingen en zijn slachtoffers daarmee angst aangejaagd. In meerdere gevallen waren de slachtoffers opsporingsambtenaren die slechts hun werk deden. Twee van de slachtoffers waren echter mensen die al sinds de vroege kindertijd van verdachte een belangrijke rol in zijn leven speelden en die zich juist om hem bekommerden. Verdachte heeft één van deze twee daarnaast ook mishandeld. Met deze twee slachtoffers is een mediation-traject doorlopen. De rechtbank zal hiermee rekening houden in strafverminderende zin. Verdachte heeft de feiten, ook naar eigen zeggen, gepleegd onder invloed van diverse middelen, die van problematische invloed zijn geweest op zijn gedrag. Hoe groot de impact van het handelen van verdachte op de slachtoffers is (geweest), wordt vooral duidelijk uit het proces-verbaal van de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hierin relateert de verbalisant dat [slachtoffer 1] zichtbaar emotioneel is, dat de tranen over zijn wangen lopen en dat hij al snikkend niet goed uit zijn woorden komt. Uit het schade-onderbouwingsformulier bij de vordering benadeelde partij blijkt dat dit slachtoffer zich ontzettend geïntimideerd en bang heeft gevoeld. Hij heeft niet kunnen slapen en had de volgende dag flashbacks. [slachtoffer 1] heeft uiteindelijk zelfs gedurende twee weken slecht kunnen slapen. Hij voelde zich onveilig buiten en ging niet in het donker naar buiten als dat niet nodig was. Buiten was hij alert en keek hij steeds om zich heen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) d.d. 24 juni 2024 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte sinds zijn zeventiende levensjaar in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat hij eerder is veroordeeld ter zake geweldsdelicten (bedreigingen en mishandelingen) en nog in verschillende proeftijden liep. Dat weegt in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologisch rapport van 17 juli 2024 betreffende verdachte. Blijkens dit rapport is bij verdachte sprake van meerdere stoornissen. Zo is vastgesteld dat sprake is van ADHD en van een periodiek explosieve stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van meerdere middelen (cannabis, opioïde en hypnoticum of anxiolyticum) en functioneert verdachte op zwakbegaafd intelligentieniveau. Verder is de persoonlijkheid van verdachte bedreigd (met cluster B trekken) en is er een ouder-kind relatieprobleem. Psychotrauma kan niet worden uitgesloten; deze classificatie is zodoende uitgesteld. De psycholoog heeft uiteengezet dat verdachte, samenhangend met de periodiek explosieve stoornis, moeite heeft met het onder controle houden van zijn boosheid, waarbij hij agressieve impulsen onvoldoende kan controleren en sneller tot een geweldsuitbarsting komt. Samenhangend met de ADHD is de impulscontrole beperkt en handelt verdachte voordat hij denkt. De zwakbegaafdheid maakt dat verdachte minder inzicht heeft in zijn eigen handelen en over beperkte zelfreflectie beschikt. Hij doorziet situaties onvoldoende en heeft moeite met inzicht in oorzaak en gevolgrelaties. Dit maakt, zeker in combinatie met de ernstige stoornissen in het middelengebruik, dat het risico op een agressiedoorbraak verder toeneemt. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling maakt onder andere dat verdachte vooral gericht is op zijn eigen behoeftebevrediging, minder gericht is op de gevolgen van zijn gedrag voor anderen en sneller geneigd is grenzen van anderen te overschrijden. De psycholoog komt tot de conclusie dat alle genoemde stoornissen dermate hebben doorgewerkt in het handelen van verdachte dat zijn gedragskeuzes hierdoor voorafgaand en ten tijde van alle tenlastegelegde feiten beperkt zijn geweest. De psycholoog adviseert daarom om alle feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Volgens de psycholoog is er een verhoogde kans op recidive, omdat de explosieve stoornis, de stoornissen in het middelengebruik en de verhoogde impulsiviteit maken dat het risico op agressieve uitbarstingen verder toeneemt. Om zijn ontwikkeling optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen, wordt begeleiding en behandeling van verdachte noodzakelijk geacht. Volgens de psycholoog gaat het dan om een behandeling waarmee het inzicht van verdachte in zijn psychische problematiek, in combinatie met de risico’s daarvan, vergoot moet worden, zijnde een behandeling die vermoedelijk langere tijd in beslag zal nemen.
Ook heeft de psycholoog zich erover uitgelaten of er argumenten zijn om in het geval van verdachte het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Volgens de psycholoog zijn die argumenten er niet en is sprake van contra-indicaties voor het toepassen van ASR. Zo is sprake van justitiële voorgeschiedenis, waarbij met name een toename in de ernst van de delicten als zwaarwegende factor wordt gezien, is voorts enigszins sprake van antisociale persoonlijkheidsproblematiek, is ook enigszins sprake van een criminele levensstijl, waarbij betrokkene (deels) ingebed is in een crimineel milieu, en lijken tenslotte de mogelijkheden voor een pedagogische aanpak beperkt.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 13 augustus 2024, in het bijzonder op de daarin voorgestelde interventies. Ook de reclassering adviseert de rechtbank het volwassenstrafrecht toe te passen. Verwezen is hierbij naar de conclusies van de psycholoog.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij, in navolging van de hiervoor genoemde adviezen, geen aanleiding ziet om ASR toe te passen, nu hiervoor contra-indicaties zijn.
Met betrekking tot de op te leggen straf wordt verder het volgende overwogen.
Zoals ook door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd, is de door de officier van justitie geformuleerde strafeis bijzonder fors. De rechtbank zal deze eis desalniettemin (grotendeels) volgen. Grotendeels, omdat de rechtbank aanleiding ziet het voorwaardelijk deel ervan enigszins te bekorten en daarmee te komen tot een strafoplegging van een gevangenisstraf van 190 dagen, waarvan veertien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank komt tot deze strafoplegging op grond van de navolgende overwegingen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren de bedreigingen ernstig en gingen deze deels gepaard met het tonen van en het achternazitten van de slachtoffers met een mes. In de gevallen waarbij verdachte een mes heeft gehanteerd, had het, gezien de context waarin één en ander zich voltrok (ruzie, achternazitten), de problematiek waarmee verdachte kampt (het onvoldoende kunnen controleren van agressieve impulsen en het handelen voordat wordt nagedacht) en het feit dat verdachte ten tijde van deze feiten telkens zwaar onder invloed van diverse middelen was, voor de slachtoffers (veel) slechter kunnen aflopen. De bedreigingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 2] kunnen daarbij, gelet op het feit dat deze mensen zich frequent om verdachte bekommerden en verdachte ook bij hen, in elk geval bij [slachtoffer 3] , heeft verbleven, worden gekwalificeerd als huiselijk geweld. Dat is een strafverzwarende omstandigheid.
Hoewel de feiten, gezien het rapport van de psycholoog van 17 juli 2024, verdachte in verminderde mate kunnen en zullen worden toegerekend, is, gelet op het voorgaande, een forse straf dan ook op z’n plaats. Naast het repressieve karakter van het strafrecht acht de rechtbank in het onderhavige geval echter vooral het preventieve karakter van belang.
De rechtbank acht het aangewezen dat aan verdachte ook een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd. Door middel van dit voorwaardelijke strafdeel - en het toezicht en de behandeling die daaraan verbonden zullen zijn - wordt verdachte in de gelegenheid gesteld zijn problematiek onder ogen te zien en hiermee aan de slag te gaan. Verdachte heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij dit ook erg graag wil, omdat de situatie waarin hij zich nu begeeft ook voor hem onhoudbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gezien deze geuite wens van verdachte, met een voorwaardelijk strafdeel van veertien dagen worden volstaan.
Een van de voorwaarden die aan dit voorwaardelijke strafdeel zal worden verbonden, is dat verdachte zich dient te laten opnemen in een zorginstelling. Ter zitting is gebleken dat de kans dat verdachte onmiddellijk na zijn invrijheidstelling kan worden opgenomen gering is, omdat er enorme wachtlijsten zijn bij de diverse zorginstellingen. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat er hard aan wordt gewerkt zo spoedig mogelijk een plek voor verdachte te realiseren; wanneer dit het geval zal zijn, is op dit moment echter niet met zekerheid te zeggen. De rechtbank realiseert zich dat een situatie waarin verdachte niet direct kan worden opgenomen, uiterst onwenselijk is en dat een dergelijke situatie de nodige (recidive)risico’s met zich brengt. De rechtbank ziet evenwel – net als de officier van justitie – géén mogelijkheid om het onvoorwaardelijk strafdeel te verlengen om op die manier meer tijd te creëren om voor verdachte een plek te kunnen vinden. Gelet op de langdurige periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, is hiervoor simpelweg geen (enkele) ruimte meer.
Wel zal de rechtbank, ook om de eventuele risico’s die gepaard gaan met het uitblijven van een directe plaatsing zoveel mogelijk in te perken, bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zullen zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Hij heeft niet alleen mensen bedreigd (al dan niet) met een mes, maar heeft zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling. Zoals hiervoor is uiteengezet, volgt uit het rapport van de psycholoog van 17 juni 2024 dat er bij verdachte sprake is van diverse stoornissen die maken dat er een verhoogde kans op recidive is. Ook door de reclassering wordt het risico op herhaling (en daarbij het risico op letsel) als hoog ingeschat. [1] Gelet hierop, in combinatie met het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als hij niet direct met de reclassering aan de slag gaat, wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden bevelen.
Geen straf of maatregel
Feit 2 onder zaak A is een overtreding. De rechtbank acht het niet opportuun om naast de opgelegde straf voor de misdrijven, een straf of maatregel aan verdachte op te leggen voor de overtreding. De rechtbank zal daarom voor dat feit toepassing geven aan artikel 9a Sr.

8.Beslag

Onder verdachte is zowel in zaak A als in zaak B een mes inbeslaggenomen. De officier van justitie heeft meegedeeld dat het mes dat in zaak A in beslag is genomen, reeds is teruggegeven aan de rechthebbende. Zij heeft gevorderd dat het mes dat in zaak B in beslag is genomen, zal worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank acht het bezit van het laatstgenoemde mes niet in strijd met de wet of het algemeen belang. Zij zal daarom met betrekking tot dit mes eveneens de teruggave aan de rechthebbende gelasten.
Nu zich in het dossier met betrekking tot het mes in zaak A een vernietigingsbeslissing bevindt, is niet zeker of dat mes inderdaad is teruggegeven. De rechtbank zal daarom ook met betrekking tot dit mes de teruggave aan de rechthebbende gelasten, voor zover dat nog niet is gebeurd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, nu deze niet is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde heeft weliswaar (inderdaad) geen gegevens overgelegd op grond waarvan objectief kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, maar naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending van de bewezenverklaarde bedreiging met een mes en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, met zich dat de nadelige (psychische) gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek) kan worden aangenomen. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 500,-- billijk is. De vordering zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht deze maatregel niet op te leggen, zodat verdachte en de benadeelde partij samen tot een betalingsregeling kunnen komen. De rechtbank is echter van oordeel dat het onwenselijk is dat de benadeelde partij zelf achter de betaling aan moet gaan.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 9 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/207659-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 19 december 2023 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 9 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/224611-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 november 2023 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post zijn toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. In lijn met dat wat de officier van justitie op dit punt heeft gevorderd, zal de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke strafdelen afwijzen, nu zij, mede gelet op het traject dat verdachte de komende tijd reeds met de reclassering zal gaan doorlopen, een tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde taakstraffen niet opportuun acht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 63, 285 en 300 Sr.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde:
telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 3 en het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde:
telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, het in zaak B en het in zaak C bewezen verklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
190 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot veertien (14) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Betrokkene meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen.
Indien betrokkene geplaatst wordt in een zorginstelling voor een klinische behandeling, zal de reclassering contact met betrokkene opnemen en hoeft hij zich niet te melden op het kantoor van de reclassering. Als betrokkene na de klinische behandeling uitstroomt naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen, zal hij zich bij de reclassering van het Leger des Heils in de regio van verblijf moeten melden.
Opname in een zorginstelling
Betrokkene laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo snel mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Het wordt het meest wenselijk geacht dat betrokkene vanuit detentie overgebracht wordt naar de nader te bepalen zorginstelling.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Betrokkene laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Betrokkene verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Betrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van cannabis, opioïde en hypnoticum of
anxiolyticum om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en
ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, uit te oefenen toezicht
,dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
Schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van twee messen (goednummers 6496557 en 6472489).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van tien (10) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 13/207659-21 en 13/224611-23.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2024.

Voetnoten

1.Reclasseringsrapport d.d. 13 augustus 2024.