ECLI:NL:RBAMS:2024:6586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
13/121667-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met gedeeltelijke vrijspraak van aanranding

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee incidenten, waarbij de verdachte op 16 april 2023 in Amstelveen de aangeefster [slachtoffer 1] heeft verkracht en op 8 april 2023 [slachtoffer 2] heeft aangerand. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in het bewijs, waaronder DNA-onderzoek dat de aanwezigheid van de verdachte op de legging van [slachtoffer 1] bevestigde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanranding van [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de feiten, waardoor het bewijs moeilijk te verkrijgen is. De rechtbank heeft de emotionele impact van de verkrachting op de aangeefster erkend en de ernst van het delict in haar overwegingen meegenomen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 11.000,00 aan smartengeld en andere kosten. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/121667-23 (A) en 13/142934-23 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1995,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 7 november 2023 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Kocabas, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [slachtoffer 1] en haar advocaat, mr. H.J. Oosterhagen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op 16 april 2023 te Amstelveen [slachtoffer 1] heeft verkracht door onder andere haar armen vast te pakken, haar hoofd richting zijn penis te duwen en zijn penis vervolgens in haar mond te duwen. [1] Dit is subsidiair tenlastegelegd als een poging tot verkrachting en meer subsidiair als aanranding.
Zaak B
hij op 8 april 2023 te Amstelveen [slachtoffer 2] heeft aangerand door zijn hand op haar bil te leggen en/of in haar bil te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Zaak A
Op 16 april 2023 liep aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) tijdens een avondwandeling langs een bushalte aan de [straat] in Amstelveen. Zij voerde op dat moment een telefoongesprek met [getuige] (hierna: [getuige] ), die later als getuige in deze zaak is gehoord. [slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat er ineens een man achter een billboard vandaan kwam die haar de doorgang belemmerde. Deze man greep haar vast bij haar bovenarmen en trok haar naar zich toe. Hij sloeg haar telefoon uit haar hand. Hij betastte haar vervolgens hard en agressief over haar kruis, over haar legging heen. De man duwde haar hierna het bushokje in en duwde haar op het bankje. Hij pakte vervolgens haar hoofd vast en duwde haar gezicht tegen zijn ontblote geslachtsdeel aan. Hij probeerde zijn penis in haar mond te krijgen, maar zij bleef zich verzetten. Hij begeleidde met zijn ene hand haar hoofd en met zijn andere hand stuurde hij zijn penis. De penis is oppervlakkig in haar mond geweest. Hij ging voornamelijk tegen haar tanden aan en een keer of twee ging het verder in haar mond. Eenmaal thuis heeft zij de legging die zij droeg uitgedaan en sindsdien niet meer aangeraakt. Deze legging is bemonsterd en daarbij is DNA op het kruis van de legging aangetroffen. Het NFI heeft vastgesteld dat het meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA afkomstig is van verdachte dan van een andere willekeurige man.
Na in eerste instantie verschillend te hebben verklaard, heeft verdachte bij de rechter-commissaris en tijdens de zitting uiteindelijk toegegeven dat hij degene was die [slachtoffer 2] bij het bushokje heeft belaagd. Van verkrachting was echter geen sprake; verdachte wilde haar van haar tas beroven, waarbij hij ook haar telefoon heeft weggegooid. Bij die poging heeft hij ook haar bovenbeen aangeraakt. Wellicht dat zijn DNA is verplaatst naar het kruis toen zij thuis haar legging heeft opgevouwen.
Zaak B
Op 8 april 2023 ging aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) hardlopen in Amstelveen. Zij verklaart in haar aangifte dat zij een man op een bankje zag zitten. Op de terugweg is zij halverwege gaan wandelen in plaats van hardlopen. De man die zij eerder op het bankje zag zitten, kwam in haar richting lopen. Op het moment dat hij haar passeerde, voelde [slachtoffer 2] dat hij haar kont aan de linkerkant aanraakte en vastpakte. Dit duurde ongeveer een seconde. Zij schreeuwde:
“Doe normaal”en rende vervolgens weg. De sportlegging die de aangeefster droeg is ter hoogte van haar linkerbil bemonsterd. Dit heeft geen DNA-match opgeleverd.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij door de politie is wakker geschud die dag. Hij lag op het bankje te slapen, behoorlijk onder invloed van alcohol. Hij herinnert zich dat hij eerder een meisje om een vuurtje had gevraagd. Hij is toen zijn evenwicht verloren en heeft toen misschien haar bil per ongeluk geraakt. Het meisje is toen gaan schreeuwen en daarna is zij weggerend. Verdachte heeft daarbij geen herinnering meer aan hoe dit meisje eruit zag. Er liepen meerdere meisjes langs toen hij op het bankje zat die dag.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Zaak A
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Verdachte heeft zijn penis in de mond van [slachtoffer 2] gebracht, zodat sprake is van een voltooide verkrachting. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte die hij betrouwbaar acht. Die aangifte wordt ook gesteund door de uitslag van het DNA-onderzoek en de getuigenverklaring van [getuige] , die naadloos aansluit op de aangifte. [getuige] heeft over de telefoon gehoord dat [slachtoffer 2] overstuur was.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Zijn verklaring vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier. Verdachte verklaart dat hij het op de tas van [slachtoffer 2] had voorzien, maar dat zij een tas bij zich had blijkt niet uit het dossier. [slachtoffer 2] heeft in het geheel niet over een tas gesproken. Wel heeft zij verklaard dat verdachte haar telefoon uit haar hand heeft gelagen. Dat past niet bij een beroving. Het DNA van verdachte is op het kruis van de legging van [slachtoffer 2] aangetroffen, niet op het been. DNA kan niet zomaar verplaatst worden.
Zaak B
De officier van justitie acht ook dit feit bewezen. De aangifte is betrouwbaar en vindt steun in de verklaring van verdachte die heeft verklaard dat hij inderdaad op het betreffende bankje had gezeten en dat hij naar een meisje is toe gegaan dat vervolgens schreeuwde en wegrende.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde. Het DNA-spoor dat op het kruis van de legging van [slachtoffer 2] is aangetroffen, sluit de verklaring van verdachte over wat er volgens hem is gebeurd, niet uit. Subsidiair, indien de rechtbank toch de verklaring van [slachtoffer 2] volgt, kan niet bewezen worden dat sprake is geweest van het seksueel binnendringen, zodat van een poging moet worden uitgegaan. Getuige [getuige] heeft vlak na het incident ook niet verklaard dat [slachtoffer 2] hem heeft verteld over de ontblote penis van verdachte.
Zaak B
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Het is niet duidelijk of [slachtoffer 2] degene was aan wie verdachte een vuurtje vroeg en het DNA-onderzoek heeft geen match opgeleverd. Verdachte voldoet ook niet aan het door Verburgge opgegeven signalement.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is in deze zaak ook bij de beide tenlastegelegde feiten het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangeefster kort na het feit.
Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde verklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
3.4.1
Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht - anders dan de officier van justitie - niet bewezen wat in zaak B is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daarover als volgt. [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij tijdens het hardlopen in het parkje nabij haar woning door een man met onder meer een grijze capuchon en een stoppelbaard zou zijn aangerand. Vervolgens zou [slachtoffer 2] een passerende vrouw zijn tegengekomen, die een stukje met haar zou zijn meegelopen. Eenmaal thuis zou [slachtoffer 2] het hele voorval aan haar moeder hebben verteld, waarbij zij overstuur zou zijn geweest. De rechtbank merkt echter op dat zich - naast de aangifte van [slachtoffer 2] - alleen de uitkomst van een DNA-onderzoek, verricht op de legging die [slachtoffer 2] tijdens het hardlopen heeft gedragen, in het dossier bevindt. Uit dat onderzoek is echter geen DNA-match voortgekomen. Verdachte is weliswaar een uur na het vermeende voorval, gekleed in een sweatshirt met grijze capuchon en een stoppelbaard in het park aangetroffen, maar dit is op zichzelf genomen onvoldoende om als steunbewijs voor de door aangeefster genoemde aanranding, het knijpen in haar billen, te dienen. Verdachte heeft niet ontkend dat hij een jong meisje in het park heeft gezien die schreeuwde en wegrende, maar of [slachtoffer 2] het meisje is geweest waarover verdachte sprak, kan niet worden vastgesteld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij meerdere vrouwen/meisjes voorbij heeft zien lopen. Niet kan worden uitgesloten dat dit het geval was. De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat de verklaring van [slachtoffer 2] , die op zichzelf als betrouwbaar kan worden bestempeld, zeer wel mogelijk had kunnen worden ondersteund door haar moeder als getuige te verhoren en - zo mogelijk - ook de vrouw die haar een stukje heeft begeleid vlak na het voorval. Indien [slachtoffer 2] inderdaad overstuur was geweest, hadden deze getuigen dit mogelijk kunnen bevestigen. Het had dus in de rede gelegen dat een verklaring van (een van) deze twee ‘disclosure’-getuigen was afgenomen, maar de rechtbank constateert dat dit niet is gebeurd. Hoewel het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, wel vragen oproept, vindt de aangifte van [slachtoffer 2] zoals gezegd onvoldoende steun in het dossier. Om die reden kan de aan verdachte tenlastegelegde aanranding van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen worden.
3.4.2
Het oordeel over het in zaak A ten laste gelegde
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
heeft op 2 mei 2024 contact opgenomen met de politie en heeft toen verteld wat haar zou zijn overkomen. [slachtoffer 2] verklaarde samengevat dat zij op 16 april 2023 rond 22:40 uur op de [straat] in Amstelveen langs de bushalte liep. Daar is [slachtoffer 2] , terwijl zij met [getuige] aan het bellen was, vastgepakt door een onbekende man en in haar kruis gegrepen over haar legging heen. De onbekende man duwde [slachtoffer 2] naar beneden en duwde haar gezicht tegen zijn naakte geslachtdeel aan. Daarna probeerde hij meerdere malen zijn penis in haar mond te krijgen. Op 13 mei 2024 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen deze man. In haar aangifte heeft [slachtoffer 2] overeenkomstig verklaard dat zij door een onbekende man hardhandig in haar kruis is betast, waarna zij op het bankje van het bushokje werd geduwd. Vervolgens werd het gezicht van [slachtoffer 2] tegen het naakte geslachtsdeel van de onbekende man aan geduwd en heeft de man geprobeerd zijn (harde) penis in de mond van [slachtoffer 2] te duwen, wat volgens [slachtoffer 2] ook op enig moment is gelukt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] gedetailleerd en consistent zijn. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van aangeefster [slachtoffer 2] betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Steunbewijs
[slachtoffer 2] heeft de sportlegging die zij de avond van het incident droeg, thuis over een stoel gelegd en vervolgens niet meer aangeraakt. De legging is door de forensische opsporingsdienst in het kruis bemonsterd op DNA. Op het kruis van de legging is DNA van een man aangetroffen. Het NFI heeft vastgesteld dat het meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dat dit DNA afkomstig is van verdachte dan van een andere man. De uitkomst van het DNA-onderzoek biedt daarom steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] . Anders dan wat de verdachte hierover heeft verklaard, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zijn DNA op een andere wijze op het kruis van haar legging is terechtgekomen.
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt daarnaast ook steun in de verklaring van getuige [getuige] die naadloos aansluit op de aangifte. Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer 2] aan de lijn had en toen een mannenstem hoorde. Hij hoorde dat [slachtoffer 2] zich verontschuldigde naar de man. Toen hoorde hij dat de telefoon zich snel bewoog (hij hoorde een windvlaag), met een klap op de grond kwam en dat [slachtoffer 2] meerdere keren gilde. Hij heeft voorts verklaard dat [slachtoffer 2] minuten na het voorval telefonisch aan hem had verteld dat de man die zij bij het bushokje was tegengekomen, haar in haar kruis had gegrepen, haar daarna op een bankje in de bushalte had geduwd en vervolgens met zijn andere hand haar hoofd had gepakt en die richting zijn eigen geslachtsdeel had geduwd. Hij heeft gehoord dat [slachtoffer 2] moest huilen. Zij snifte heel erg en kwam moeilijk uit haar woorden. [getuige] had een paar minuten alleen maar een huilende [slachtoffer 2] aan de telefoon. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke emotionele toestand goed past bij hetgeen [slachtoffer 2] zou zijn overkomen; de inhoud van verklaring en de waarneming van [getuige] zijn dan ook ondersteunend aan de aangifte van [slachtoffer 2] .
Alternatief scenario
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] helemaal niet wilde verkrachten, maar haar tas wilde stelen en heeft geprobeerd haar telefoon weg te gooien, waardoor zij overstuur is geraakt. Nog los van het feit dat het grijpen bij het kruis, dat met de uitkomst van het DNA-onderzoek is vast komen te staan, niet past bij een gestelde beroving, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ook om andere redenen niet geloofwaardig. [slachtoffer 2] heeft op geen enkel moment verklaard een tas bij zich te hebben gedragen en desgevraagd kon verdachte tijdens de zitting ook niet verklaren wat voor tas [slachtoffer 2] bij zich had. Hij heeft dus – in tegenstelling tot [slachtoffer 2] – niet gedetailleerd over het voorval verklaard. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte in eerste instantie tijdens zijn politieverhoor heeft ontkend dat hij bij de bushalte aanwezig was; hij zou in een andere stad zijn geweest. Pas nadat het resultaat van het DNA-onderzoek bekend was, heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wel aanwezig was met het doel om de tas en de telefoon van [slachtoffer 2] te stelen. De verklaringen van verdachte zijn dus ook wisselend. Verder is ook opmerkelijk dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 2] uit haar hand heeft geslagen en later zelfs weg heeft geschopt, wat verdachte overigens heeft erkend. Het zou voor de hand liggen dat, toen de telefoon uit de handen van [slachtoffer 2] viel, hij deze zou oprapen en meenemen als beroven daadwerkelijk het plan was.
De primair ten laste gelegde verkrachting
Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte, naast het hardhandig over haar kruis wrijven, ook zijn penis in haar mond gestoken. Zij heeft hierover in haar aangifte verklaard dat verdachte zijn penis in haar mond probeerde te krijgen en dat zij zich bleef verzetten, zo goed als zij kon. Verdachte duwde haar hoofd richting zijn penis en gebruikte zijn andere hand om zijn penis te sturen. De penis van verdachte is volgens [slachtoffer 2] oppervlakkig in haar mond geweest, niet helemaal erin of diep. Voor het grootste gedeelte ging zijn penis tegen de tanden van [slachtoffer 2] aan, maar een keer of twee ging de penis verder in haar mond (
de rechtbank begrijpt: voorbij haar tanden). Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond hiervan bewezen worden geacht dat verdachte, door zijn penis meermaals in haar mond te duwen, het lichaam van [slachtoffer 2] seksueel is binnengedrongen. Verdachte heeft hierbij ook geweld en dwang gebruikt: hij heeft [slachtoffer 2] de weg versperd, haar vastgepakt, het bushokje ingeduwd en vervolgens haar hoofd vastgepakt en richting zijn ontblote penis geduwd, wat is geëindigd met het meermaals duwen van zijn penis in haar mond. Hiermee acht de rechtbank de primair ten laste gelegde verkrachting bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de aan dit vonnis gehechte bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde:
op 16 april 2023 te Amstelveen door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers is hij verdachte onverhoeds voor die [slachtoffer 2] gaan staan en heeft hij, verdachte,
-de doorgang voor die [slachtoffer 2] geblokkeerd en
-in het kruis van die [slachtoffer 2] gegrepen en
-over het kruis van die [slachtoffer 2] gewreven en
-die [slachtoffer 2] (bij haar armen) vastgepakt en
-die [slachtoffer 2] op een zitje van een bushokje geduwd en
-het hoofd van die [slachtoffer 2] naar beneden en in de richting van zijn ontblote penis geduwd en
-zijn ontblote penis tegen haar gezicht en haar mond geduwd en gehouden en
-zijn penis meermalen in haar mond geduwd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich niet over de strafmaat uitgelaten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer 2] op ingrijpende wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van verkrachting daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. [slachtoffer 2] heeft tijdens de zitting op duidelijke en indringende wijze verwoord wat de verkrachting door verdachte met haar heeft gedaan. Hieruit blijkt dat er voor haar geen dag voorbij gaat zonder dat haar leven door de verkrachting wordt beïnvloed. Er is een angst gecreëerd die niet meer weg gaat. Als [slachtoffer 2] droomt, droomt ze dat ze opnieuw wordt aangevallen. Haar vertrouwen in mensen, vooral mannen, is fundamenteel beschadigd. Zij voelt zich daarom onzeker in het aangaan van relaties, zowel vriendschappelijk als romantisch. Als gevolg van het bewezen verklaarde is [slachtoffer 2] bovendien teruggevallen in een eetstoornis die zij eerder onder controle had gekregen. Zij loopt nog steeds, anderhalf jaar later, bij meerdere hulpverleners. Zij verwacht dat de verkrachting haar leven en de keuzes die ze maakt waarschijnlijk altijd zal beïnvloeden. Verdachte heeft door zijn handelen de gevolgen voor [slachtoffer 2] ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeftes. Hij heeft daarbij meermalen benadrukt dat hij hoopt dat [slachtoffer 2] ‘naar waarheid’ verklaart en deed herhaaldelijk lacherig. Deze proceshouding rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 16 juli 2024. De deskundigen kunnen geen ziekelijke stoornis vaststellen en geen advies of aanbeveling geven ter beperking van recidivegevaar. De reclassering ziet, zoals blijkt uit het rapport van 26 september 2024, geen mogelijkheid voor interventies.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang met wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting, ondanks de vrijspraak voor zaak B, toch de strafeis van de officier van justitie te volgen.

8.Beslag

Ten behoeve van het onderzoek is in zaak B een sportlegging in beslag genomen (goednummer 6325192). De rechtbank zal de teruggave hiervan gelasten aan de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 13.112,81 aan schadevergoeding, bestaande uit:
materiële schade:
  • € 283,99 voor reparatie van haar telefoon (€ 239,-) en de aanschaf van een nieuw telefoonhoesje (€ 44,99);
  • € 144,99 aan kleding (de legging en jas die de benadeelde op 16 april 2023 droeg en nu niet meer kan/wenst te dragen);
  • € 248,96 aan inkomstenschade;
  • € 1.434,87 aan medische kosten, bestaande uit het betaalde eigen risico over 2023 en 2024 en de kosten van een (trauma)behandeling die niet worden vergoed en die de benadeelde partij aldus zelf moet voldoen;
immateriële schade:
- € 11.000,00 € 11.000,00 aan smartengeld.
De benadeelde partij verzoekt de bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering op de terechtzitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en voor volledige toewijzing vatbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vraagtekens geplaatst bij verschillende schadeposten. De bijgevoegde offerte voor de telefoon dateert van vijf maanden na het feit en (de schade aan) het hoesje kan ook niet herleid worden tot het dossier, zodat het causaal verband tussen deze posten en het feit ontbreekt. De inkomstenschade mist onderbouwing. De arbeidsovereenkomst was van rechtswege beëindigd, zodat niet is gebleken dat sprake is van gemiste inkomsten. Als ervan wordt uitgegaan dat de overeenkomst (stilzwijgend) is verlengd, geldt volgens de raadsman het volgende. De benadeelde partij was ingepland voor een project dat niet kon doorgaan vanwege het feit, maar in de arbeidsovereenkomst is een artikel opgenomen met betrekking tot ziekte. Aangenomen kan worden dat de gemiste inkomsten, zo daarvan al sprake was, op basis van de arbeidsovereenkomst voor vergoeding (door de werkgever) in aanmerking kwamen. Ten aanzien van de medische kosten zou alleen het eigen risico over de jaren 2023 en 2024 voor vergoeding in aanmerking komen; niet de gevorderde kosten voor de niet vergoede behandeling. Er zijn weliswaar medische stukken in het geding gebracht, maar die zien op een eetstoornis waarmee de benadeelde al eerder kampte. De uitspraken waarnaar verwezen wordt in het kader van het smartengeld zijn niet vergelijkbaar met deze zaak; het gevorderde bedrag komt voor matiging in aanmerking, aldus (steeds) de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Uit de aangifte, die kort na het incident is opgenomen, volgt dat de telefoon is gevallen op de straat en is weggeschopt door de verdachte. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de telefoon, en dus ook het hoesje, door het handelen van verdachte is beschadigd. Dat de offerte voor de telefoon van latere datum is, valt te verklaren door het feit dat slachtoffers van feiten als deze doorgaans de eerste tijd iets anders aan hun hoofd hebben, te weten verwerking. De gevorderde kosten van de reparatie van de telefoon zijn voldoende onderbouwd en komen voor toewijzing in aanmerking. De benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat de telefoon met hoesje één jaar oud was. Met de gegeven onderbouwing van de kosten van een nieuw hoesje zijn deze kosten voldoende onderbouwd. Vanwege afschrijving zal de rechtbank het bedrag voor het hoesje echter met 20 procent verminderen.
De gevorderde vergoeding voor de op de dag van het incident gedragen kleding is niet betwist en komt voor toewijzing in aanmerking. Ook op die schadepost zal de rechtbank
20 procent in minder brengen in verband met afschrijving.
Dat de benadeelde partij de gestelde inkomstenschade heeft geleden, heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt. Uit nadien door haar ingediende declaraties blijkt dat de arbeidsovereenkomst na 31 maart 2023 is verlengd. Dat de benadeelde partij het project (het verzorgen van een les), nota bene over seksueel geweld, door de verkrachting niet kon doen, ligt voor de hand en de reden van verhindering valt niet te scharen onder ‘ziekte’. De rechtbank acht tot slot, in aanmerking genomen de gegeven toelichting, voldoende onderbouwd dat de eetstoornis van de benadeelde partij door het trauma dat de verkrachting teweeg heeft gebracht, weer is herleefd; in elk geval dat zij (hernieuwde) psychische begeleiding nodig had. Uit de medische stukken kan immers worden afgeleid dat de benadeelde op 23 juni 2026, dus kort na het incident, door de huisarts is verwezen naar de GGZ voor een ‘evaluatie van de eetstoornis’ in verband met traumaverwerking. Nu de gevoerde vergoeding van het eigen risico voldoende is onderbouwd, komt daarmee het geheel aan gevorderde vergoeding van medische kosten voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal (€ 239 + € 35,99 + € 115,99 + € 248,96 + € 1.434,87 is) € 2.074,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending bij een verkrachting brengen dit op zichzelf al met zich. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De rechtbank heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend aan slachtoffers van een dergelijke verkrachting. [2] Zonder afbreuk te willen doen aan de ernst van het feit voor de benadeelde partij in deze zaak, constateert de rechtbank dat de door de raadsman van de benadeelde partij aangevoerde zaken niet geheel vergelijkbaar zijn. Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 8.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c, 36f (oud) en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze
gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelastde teruggave aan de rechthebbende van:
een sportlegging (goednummer 6325192).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 2.074,81 (tweeduizend en vierenzeventig euro en éénentachtig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 8.500,- (achtduizend, vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 10.574,81 (tienduizend, vijfhonderd en vierenzeventig euro en éénentachtig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 april 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 87 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2024.

Voetnoten

1.een overzicht van alle handelingen staan vermeld in de tenlastelegging (bijlage 1)
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2024:3531 (gepubliceerd op