ECLI:NL:RBAMS:2024:3531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
13/030440-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting van twee jonge vrouwen in Amsterdam met gevangenisstraf en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 46-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, alsook tot een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM). De man werd schuldig bevonden aan de verkrachting van twee jonge vrouwen, [naam 1] en [naam 2], in respectievelijk januari 2023 en januari 2022. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, ondanks enkele inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren en ondersteund door ander bewijs, waaronder DNA-onderzoek. De verdachte ontkende de verkrachtingen en stelde dat de seksuele handelingen vrijwillig waren, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij werd opgemerkt dat één van de slachtoffers zelfs in een traumakliniek moest worden behandeld. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.030440.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/030440-23
Datum uitspraak: 11 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [locatie] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.E. Kötter, naar voren hebben gebracht. Verder is reclasseringswerker [reclasseringswerker] ter zitting als deskundige gehoord. Mr. S. Vermeulen en mr. C.J. Tiemessen hebben namens de benadeelde partijen [naam 1] respectievelijk [naam 2] het woord gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van twee aangeefsters. Feit 1 betreft de verkrachting van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) op 28 januari 2023 en feit 2 betreft de verkrachting van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) op 22 januari 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voor feit 1 geldt dat [naam 1] weliswaar op bepaalde punten inconsistent heeft verklaard en over de aanleiding in eerste instantie zelfs heeft gelogen, maar in de kern – over de verkrachting – heeft zij consistent verklaard. De verklaring van [naam 1] over de verkrachting vindt verder steun in de door haar getoonde emoties die door de politie zijn waargenomen, het NFI-rapport en de zoekopdrachten op haar telefoon.
Ook de verklaring van de aangeefster ten aanzien van feit 2, [naam 2] , vindt de officier van justitie betrouwbaar. Zij heeft eveneens inconsistent verklaard over onder meer de aanleiding van haar ontmoeting met verdachte, maar over de verkrachting heeft zij wel consistent verklaard. Haar verklaring wordt ondersteund door de door haar getoonde emoties die door de politie zijn waargenomen en de verklaring van haar vriendin [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
Tot slot kan in deze zaak ook gebruik worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. De aangiftes in feit 1 en feit 2 vertonen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten, waaruit een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van verdachte – een
modus operandi– kan worden afgeleid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. De lezing van verdachte is dat de seksuele handelingen met beide aangeefsters vrijwillig hebben plaatsgevonden. Verdachte ontkent daarbij overigens dat bij de seksuele handelingen met [naam 1] ook sprake was van vaginale penetratie met de penis. Het enige dat verdachte verkeerd heeft gedaan, is het voorliegen van de aangeefsters. Hij heeft immers gebruik gemaakt van een valse naam en van tevoren gezegd dat hij hen geld zou betalen, maar dit heeft hij vervolgens niet gedaan. Dat is de reden dat de aangeefsters vervolgens aangifte van verkrachting hebben gedaan. Met betrekking tot [naam 1] geldt dat er al een afspraak was gemaakt voor ‘aaien en aanraken’ en met [naam 2] was ter plekke afgesproken dat zij elkaar zouden aanraken. Dat de verklaring van verdachte aannemelijk is, volgt uit de omstandigheid dat de aangeefsters verdachte nog hebben geprobeerd te bellen nadat zij zouden zijn verkracht om het beloofde geld op te eisen. Dit maakt dat de verklaringen van de aangeefsters over de verkrachting niet geloofwaardig zijn. Er is dan ook onvoldoende bewijs waaruit blijkt dat de aangeefsters tot de seksuele handelingen zijn gedwongen.
Verder zijn de verklaringen van beide aangeefsters onbetrouwbaar, omdat zij inconsistent hebben verklaard. Voor feit 1 geldt zelfs dat [naam 1] over de aanleiding aantoonbaar in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Voor zover de aangiftes wel voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt, geldt dat er onvoldoende steunbewijs is. De politie neemt bij [naam 1] weliswaar op verschillende momenten emoties waar, maar zij kennen haar niet waardoor zij geen uitspraak kunnen doen over hoe [naam 1] haar emoties normaal gesproken uit. Ten aanzien van feit 1 geldt dat de spermacellen van verdachte ook op andere wijze in de vagina van aangeefster terecht kunnen zijn gekomen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wel met zijn vingers aan haar vagina heeft gezeten. Voor feit 2 vormen de getuigenverklaringen van [naam 4] en [naam 3] evenmin belastend bewijs.
Tot slot kan geen gebruik worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. Er zijn weliswaar overeenkomsten tussen de tenlastegelegde feiten, maar die zien niet op de kern van de zaak, namelijk het dwingen van de aangeefsters tot het ondergaan van seksuele handelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleidende opmerkingen ten aanzien van het bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is in deze zaak ook bij beide feiten het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het steunbewijs geen betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangeefster kort na het feit.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. In zo’n bewijsconstructie worden verklaringen van verschillende aangevers van verschillende delicten gebruikt om elkaar te ondersteunen, omdat de handelwijze van de verdachte op essentiële punten overeenkomt. Een en ander moet duiden op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens feit 1 en feit 2 bespreken. Bij het bespreken van het feit zal de rechtbank eerst ingaan op de verklaring van de aangeefster en in hoeverre de rechtbank die betrouwbaar acht. Pas als is vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar is en deze daarmee voor het bewijs kan worden gebruikt, zal het steunbewijs worden besproken.
4.3.2
Het oordeel over feit 1
Betrouwbaarheid verklaring [naam 1]
De raadsman van verdachte heeft uitvoerig verweer gevoerd op de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] . De rechtbank zal hieronder uitgebreid bij de verklaringen van [naam 1] stilstaan.
[naam 1] is op meerdere momenten gehoord over wat haar zou zijn overkomen. Haar eerste verklaring heeft zij gegeven op 28 januari 2023, toen de politie haar na haar melding aantrof op het Centraal Station. [naam 1] heeft zelf de politie gebeld. [naam 1] heeft ter plaatse verklaard dat zij met een vriendin van vroeger, genaamd [naam 5] , had afgesproken via Snapchat. [naam 5] had tegen [naam 1] gezegd dat zij naar het metrostation Noorderpark moest komen. Daar zou [naam 1] door de broer van [naam 5] worden opgehaald. Hij liep met haar naar een plek waar veel bomen waren. Dit blijkt later het Vliegenbos te zijn. Bij die bomen trok hij op een gegeven moment opeens de broek van [naam 1] uit en stopte hij zijn penis in haar vagina. [naam 1] heeft verklaard niet te weten of de man in haar is klaargekomen.
Op dezelfde dag heeft er een informatief gesprek plaatsgevonden met [naam 1] . Zij heeft toen wederom (gedetailleerd) over [naam 5] verklaard. Over de verkrachting heeft [naam 1] verklaard dat hij haar bovenarmen vastpakte en haar tegen een boom zette, dat hij na het omlaag trekken van haar broek haar billen onder haar kleding heeft aangeraakt, haar voorover heeft gebogen en haar van achteren vaginaal heeft gepenetreerd. Volgens [naam 1] heeft hij haar ook met de vinger bij de vagina aangeraakt. [naam 1] heeft hem laten weten dat zij het niet wilde. Zij heeft nee gezegd, geprobeerd haar broek op te houden en haar benen bij elkaar gedaan. Zij heeft ook gezegd dat zij ongesteld was en had maandverband in.
Op 8 februari 2023 heeft [naam 1] vervolgens aangifte gedaan van verkrachting. In haar aangifte heeft [naam 1] verklaard dat zij en de man bij een boom kwamen en dat de man toen zei
“ik heb niet 1.000 euro voor niets betaald”en dat zij hem blij moest maken. Als zij hem niet gelukkig zou maken, zou zij problemen hebben. Zij moest op haar knieën zitten en zijn penis in haar mond nemen. Daarna drong hij van achteren binnen in haar vagina. Als de verbalisant haar vraagt met welke Snapchat-screennamen zij contact heeft gehad als het gaat om deze afspraak (
de rechtbank begrijpt: van 28 januari 2023), noemt zij wederom [naam 5] ( [naam 5] ), maar ook [naam 6] . Via dat laatste account had ze contact met een meisje met de naam [naam 7] . Het ging om betaald met mannen omgaan, niet voor seks maar bijvoorbeeld een stad in Nederland laten zien aan mannen die uit het buitenland komen. Zij had uiteindelijk laten weten dat zij daarin niet geïnteresseerd was. Een maand later is [naam 1] vervolgens nog aanvullend gehoord door de politie. Zij heeft verklaard dat zij met [naam 7] van [naam 6] contact had gehad over een afspraak om aan een persoon een rondleiding te geven in Den Haag voor € 800,- of in Amsterdam voor € 1.000,-, maar [naam 1] zou daarop niet meer hebben gereageerd omdat zij met [naam 5] had afgesproken.
Tot slot heeft [naam 1] op 12 februari 2024 een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Hierin heeft zij verklaard dat haar eerdere verklaring dat zij met [naam 5] zou hebben afgesproken op 28 januari 2023 niet klopt. [naam 1] had zelf contact gezocht met het Snapchat-account [naam 6] en zij zou € 1.000,- krijgen om een man Amsterdam te laten zien. De man die zij zou ontmoeten, wilde naar een park. De man, die zich had voorgesteld als ‘ [naam 8] ’, zei meerdere keren dat [naam 1] hem blij moest maken. Toen zij na 15 minuten lopen door het park bij de boom waarover zij steeds verklaard heeft aankwamen, begon hij zijn riem open te maken en zij zei dat zij daarin geen interesse had. Zij had ook ‘nee’ gezegd. Zij waren helemaal alleen daar en het was donker. Zij moest hem eerst bevredigen met haar mond en daarna heeft hij haar van achteren gepenetreerd. [naam 1] realiseerde zich tijdens het incident nog niet dat de man die haar had verkracht, dezelfde persoon was als degene die achter het Snapchat-account van [naam 6] zat.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [naam 1] op meerdere punten inconsistent is.
Zo heeft zij wisselend verklaard over de aanleiding van haar ontmoeting met verdachte.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] echter toegelicht waarom zij in eerste instantie een verhaal heeft verzonnen over [naam 5] . Volgens [naam 1] schaamde zij zich erg voor de afspraak met verdachte en voor wat haar vervolgens is overkomen. Deze uitleg van [naam 1] acht de rechtbank plausibel. Zij had immers voor een groot geldbedrag met een vreemde man afgesproken, terwijl zij thuis een vriend en een jong kind had. Deze uitleg komt de rechtbank ook authentiek voor. Daarbij merkt de rechtbank op dat [naam 1] niet pas bij haar verklaring bij de rechter-commissaris over het snapchat-account [naam 6] is begonnen, maar dat zij dit ook al benoemd heeft in haar aangifte in 2023.
Een volgende inconsistentie in de verklaringen van [naam 1] betreft het pijpen. Dat zij dit pas tijdens haar aangifte genoemd, doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De aangifte is immers het eerste moment waarop [naam 1] een uitgebreide en gedetailleerde verklaring over het incident heeft gegeven. De eerste twee verklaringen waren ter plaatse op het Centraal Station en tijdens een informatief gesprek waarin het incident vaak slechts op hoofdlijnen wordt besproken. Hierdoor kan het dus voorkomen dat bepaalde specifieke seksuele handelingen nog niet ter sprake zijn gekomen. De rechtbank kan zich voorstellen dat op dat moment, direct na het incident, de vaginale penetratie voor [naam 1] het meest ingrijpend was en zij daar in de eerste twee gesprekken de nadruk op heeft gelegd. Bovendien heeft verdachte bevestigd dat hij door [naam 1] is gepijpt, waardoor er geen discussie is over de vraag of het pijpen heeft plaatsgevonden.
Verder wordt niet in elke verklaring consistent verklaard over de door verdachte toegepaste dwang. In de eerste twee verklaringen heeft aangeefster verklaard over de fysieke dwang die verdachte zou hebben toegepast, waaronder het vastpakken bij de armen. Bij haar aangifte heeft [naam 1] verklaard dat verdachte haar ook vertelde dat hij niet voor niets had betaald en dat zij hem blij moest maken en zij anders problemen zou hebben. Hoewel de verschillende verklaringen op dit punt enkele inconsistenties bevatten, is de strekking van de verklaring van [naam 1] telkens dezelfde, namelijk dat verdachte haar heeft meegenomen naar een afgelegen plek in het bos en haar vervolgens heeft gedwongen tot het plegen en dulden van seksuele handelingen, waaronder het binnendringen van het lichaam. Deze inconsistenties doen dan ook geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] .
Over het feit dat [naam 1] verdachte heeft gebeld na het voorval merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank kan weliswaar op basis van het dossier vaststellen dat [naam 1] verdachte na het incident heeft geprobeerd te bellen, maar daaruit blijkt – anders dan de raadsman heeft gesteld – niet dat zij dit deed om haar geld op te eisen. [naam 1] heeft hierover verklaard dat zij niet kon geloven dat de persoon die zij had ontmoet, dezelfde was als degene met wie zij eerder via Snapchat had gesproken. In het dossier bevindt zich bovendien een chatgesprek tussen [naam 1] en het telefoonnummer behorend aan verdachte, waarin [naam 1] zegt:
“Weet [naam 9] ook waar ik zal zijn met de meneer?”. Het feit dat [naam 1] het telefoonnummer van verdachte – dat aan ‘ [naam 6] ’ toebehoorde – heeft geprobeerd te bellen, vormt voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om de betrouwbaarheid van haar verklaringen in twijfel te trekken. Daarbij weegt ook mee dat verdachte ook heeft verklaard dat hij gebruik maakt van het account [naam 6] met de namen [naam 7] en [naam 9] en dat hij zich ter plaatse met een andere naam heeft voorgesteld.
Alles afwegende ziet de rechtbank in de bovengenoemde punten geen reden om de verklaring van [naam 1] als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven. De verklaringen van [naam 1] zijn om die reden bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Zoals hiervoor overwogen dient de verklaring van een aangeefster die betrouwbaar wordt geacht, in voldoende mate te worden ondersteund door andere bewijsmiddelen (het zogeheten steunbewijs). De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is.
Als eerste geldt dat als steunbewijs kan worden aangemerkt de emotionele toestand van [naam 1] die de verbalisanten hebben waargenomen. Toen verbalisanten haar voor het eerst aantroffen bij het Centraal Station, kwam [naam 1] moeilijk uit haar woorden, snikte zij hevig en liepen de tranen over haar wangen. Anders dan de raadsman stelt, is voor het waarnemen van emoties niet relevant of de verbalisanten [naam 1] kenden. Voldoende is namelijk dat de verbalisanten hebben vastgesteld dat [naam 1] overstuur was. Bovendien hebben zij niet alleen haar emotionele toestand waargenomen tijdens het eerste gesprek, maar ook toen zij haar meenamen naar de plaats waar de verkrachting had plaatsgevonden. Bij het zien van de boom waar het gebeurd was, hapte [naam 1] naar adem. Dit was ook het geval toen aan [naam 1] de foto van verdachte werd getoond. De verbalisanten hebben dus op meerdere momenten hevige emoties waargenomen bij aangeefster, gekoppeld aan omstandigheden die met het incident te maken hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit dan ook als steunbewijs worden gebruikt.
Verder is er bij [naam 1] forensisch medisch onderzoek gedaan en in de bemonstering die diep vaginaal is gedaan is sperma aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat dit sperma met een hoge bewijswaarde aan verdachte kan worden gelinkt. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de aanwezigheid van sperma in de vagina van [naam 1] steunbewijs vormt voor de verdenking. Verdachte heeft immers geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat er diep in de vagina van [naam 1] sperma is aangetroffen. Op zichzelf genomen is het al onwaarschijnlijk dat op die plek sperma wordt aangetroffen als er – zoals verdachte heeft verklaard – geen vaginale seks heeft plaatsgevonden. In dit geval wordt de rechtbank ook gesterkt in haar oordeel door het feit dat verdachte op dit punt zeer wisselend en inconsistent heeft verklaard. Zo heeft hij pas op de terechtzitting – na confrontatie met het DNA-onderzoek – verklaard dat hij met zijn vinger in de vagina van [naam 1] zou zijn geweest. Dit deed hij nog voordat hij was klaargekomen. Hierover heeft hij echter in zijn eerdere verklaringen niets gezegd. Sterker nog: hij heeft bij de politie in het begin verklaard dat hij van [naam 1] niet aan haar vagina mocht zitten. Ook over het klaarkomen heeft hij zijn verklaring op de zitting gewijzigd. Verdachte was bij de politie heel stellig over het feit dat hij op de grond is klaargekomen en begreep daarom niet dat [naam 1] een papiertje nodig zou hebben om het sperma af te vegen. Op de zitting heeft hij ineens verklaard dat hij wel op het lichaam van [naam 1] is klaargekomen. In tegenstelling tot verdachte heeft [naam 1] vanaf het begin consistent verklaard dat verdachte haar vaginaal heeft gepenetreerd. Nu deze lezing wordt ondersteund door de aanwezigheid van sperma van verdachte diep in haar vagina en verdachte hier een onaannemelijke en bovendien wisselende verklaring over heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen spermasporen steunbewijs bieden voor de verklaring van [naam 1] .
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat gebruik kan worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. De politie heeft een proces-verbaal opgesteld, waarin zij de werkwijze (de zogeheten
modus operandi) van verdachte beschrijft. Verdachte lijkt vaker eenzelfde werkwijze te hebben gehanteerd, waarbij hij contact met een jonge vrouw legt door een valse naam te gebruiken en de vrouw in kwestie werk aanbiedt. Dat werk bestaat bijvoorbeeld uit het geven van een rondleiding of rondlopen en praten. Het gaat niet om seks. Daarvoor zou een geldbedrag van honderden euro’s worden betaald. De ontmoeting vindt vervolgens in de buurt van een afgelegen plek plaats, waar het slachtoffer vervolgens stelt te worden verkracht door verdachte. Verdachte stelt telkens dat de seks vrijwillig was en dat de slachtoffers slechts aangifte doen, omdat zij boos op hem waren omdat hij hen niet zou hebben betaald.
De rechtbank vindt de beschrijving van de politie passen bij de
modus operandidie verdachte ten aanzien van de twee ten laste gelegde feiten in deze zaak heeft gebruikt. De aangiftes in beide zaken vertonen op specifieke punten zodanige overeenkomsten dat de rechtbank van oordeel is dat gebruik kan worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. Zowel ten aanzien van feit 1 als van feit 2 – zoals hierna onder 4.3.3. wordt overwogen – heeft verdachte een valse naam opgegeven, wordt er veel geld geboden voor het geven van een rondleiding in Amsterdam, worden aangeefsters geleid naar een afgelegen plek en daar vervolgens overrompeld en verkracht.
De rechtbank is van oordeel dat, alles afwegende, sprake is van een betrouwbare verklaring van [naam 1] die steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte dat alleen sprake was van pijpen en vingeren en dat dit vrijwillig heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en wordt door de bewijsmiddelen weerlegd.
Feit 1 is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Het oordeel over feit 2
Betrouwbaarheid verklaring [naam 2]
Op 22 januari 2022 heeft [naam 2] op het politiebureau verklaard dat zij die dag had afgesproken met een Arubaanse man om te chillen en een rondje te lopen. Deze afspraak had zij via een vriendin gemaakt. [naam 2] moest € 800,- ophalen en zij zou zelf € 400,- krijgen. De man, die [naam 2] ‘ [naam 10] ’ noemt, nam haar mee naar een donker plekje waar niemand hen kon zien. De man begon haar kusjes in haar nek te geven en maakte haar broek los. Hij raakte haar aan bij haar vagina en ging ook met zijn vingers bij haar naar binnen. [naam 2] wilde weg, maar hij pakte haar bij haar arm vast en ging door. Toen hij haar losliet, duwde zij hem weg en is zij weggerend.
Op dezelfde dag heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [naam 2] . Hierin heeft zij verklaard dat zij € 600,- zou krijgen om te lopen en te praten. Dit geld zou [naam 2] met een vriendin delen, want de vriendin had de afspraak gemaakt. Ook in dit gesprek heeft [naam 2] verklaard dat zij door ‘ [naam 10] ’ naar een donkere plek werd gebracht en dat hij toen met zijn vingers in haar vagina is geweest. Zij heeft gezegd dat hij het niet moest doen en probeerde hem van zich af te duwen, maar hij trok haar dan weer naar zich toe.
[naam 2] heeft in eerste instantie geen aangifte gedaan. De zaak heeft ongeveer een jaar stil gelegen, totdat feit 1 werd onderzocht en de politie constateerde dat dat feit veel gelijkenissen vertoonde met de vermeende verkrachting van [naam 2] . Er is vervolgens contact opgenomen met [naam 2] voor een fotoconfrontatie. Daarbij is aan [naam 2] een foto van verdachte getoond. [naam 2] herkende op de foto van verdachte als de man die haar zou hebben verkracht.
Vervolgens heeft [naam 2] op 29 maart 2023 aangifte gedaan van de verkrachting op 22 januari 2022. In deze aangifte heeft zij verklaard dat zij zelf contact had met ‘de Arubaan’ en dat zij zijn nummer had gekregen van haar vriendin. Hij wilde een rondleiding door Amsterdam en zou hiervoor [naam 2] € 800,- geven. Zij spraken af bij het Waterlandplein en gingen vervolgens lopen. Zij kwamen bij een plek met veel bomen en bosjes. Eerst zei de man dat hij haar wilde aanraken en [naam 2] zei dat zij dat niet wilde. Even later trok hij haar achter een boom. Hij maakte haar gulp open en ging met zijn vinger in haar vagina. Hij hield haar vast en zij was een soort van verlamd, dus zij kon niks. Hij was zichzelf ook aan het aftrekken. Toen hij klaar was, liep hij weg.
Op 10 mei 2023 is [naam 2] aanvullend gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij al een keer eerder met dezelfde man had afgesproken. De eerste keer ging gewoon goed en is er ‘niks raars’ gebeurd. Toen zou zij ook geld krijgen om (alleen) te praten en is zij daarvoor ook daadwerkelijk betaald. De tweede keer zou zij € 600,- krijgen.
Op 1 december 2023 is [naam 2] gehoord bij de rechter-commissaris. Hier heeft zij herhaald dat er twee afspraken zijn geweest. [naam 2] weet niet meer precies hoeveel geld zij zou krijgen. Het was € 400,- of € 800,-. Na de eerste afspraak had zij geen geld gekregen. [naam 2] weet alleen nog dat de man haar naar de bosjes trok en zijn vinger in haar vagina deed. Wat er daarna gebeurde, kan zij zich niet meer herinneren. Zij weet wel nog dat hij aan zichzelf heeft gezeten.
Op basis van bovenstaande verklaringen constateert de rechtbank dat [naam 2] op drie punten inconsistent heeft verklaard, namelijk over wie het contact met verdachte had, hoeveel afspraken er zijn geweest en hoeveel geld hiervoor werd betaald. Deze inconsistenties zijn echter niet van zodanige aard dat haar verklaring daardoor als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. [naam 2] heeft immers ten aanzien van de kern van wat er is gebeurd, namelijk het duwen van de vingers in haar vagina en dat zij werd vastgehouden, telkens wel consistent en gedetailleerd verklaard. Ook heeft zij steeds verklaard dat zij tegen betaling met verdachte een rondje zou lopen dan wel een rondleiding zou moeten geven. De rechtbank acht haar verklaring daarom betrouwbaar. Daarbij weegt mee dat de aangifte van [naam 2] van ruim een jaar na het incident is. Door dit tijdsverloop acht de rechtbank het verklaarbaar dat zij over sommige details niet volledig consistent heeft verklaard. Over de kern van wat er is gebeurd, is [naam 2] echter wel altijd eenduidig geweest, zowel in 2022 als in 2023.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat ook voor feit 2 sprake is van voldoende steunbewijs.
Allereerst geldt dat de waarneming van de verbalisant van de emoties van aangeefster als steunbewijs kan worden gebruikt. Toen de verbalisant haar naar aanleiding van een melding aantrof bij de New York Pizza was zij erg aan het huilen en trillen en het duurde een aantal minuten voordat er contact met haar kon worden gemaakt. Deze emoties heeft de verbalisant kort nadat het incident had plaatsgevonden, waargenomen. De rechtbank acht de waarnemingen van de verbalisant bruikbaar als steunbewijs.
Daarnaast geldt hetgeen onder 4.3.2 is opgenomen ten aanzien van het schakelbewijs ook voor dit feit. De rechtbank zal dus ook de opgenomen bewijsmiddelen voor feit 1 als schakelbewijs gebruiken voor het bewijs in feit 2.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte, dat het vingeren van [naam 2] vrijwillig en volgens afspraak heeft plaatsgevonden, niet geloofwaardig is gelet op het hiervoor genoemde steunbewijs. Daarbij komt dat verdachte deze verklaring pas ter zitting heeft afgelegd. Ook de stelling van de verdediging dat [naam 2] verdachte zou hebben gebeld enkel met het doel om haar geld van verdachte te krijgen, vindt verder geen steun in het dossier.
4.3.4
Conclusie met betrekking tot feiten 1 en 2
De rechtbank acht alles afwegende bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 28 januari 2023 te Amsterdam [naam 1] , door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- de blote billen en de vagina van die [naam 1] te betasten en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] te duwen en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam 1] te brengen en houden van die penis in de mond van die [naam 1] en zich laten pijpen door die [naam 1] ,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [naam 1] terwijl het schemerde naar een afgelegen plek (te weten in het Vliegenbos tussen meerdere bomen in) heeft geleid en vervolgens onverhoeds die [naam 1] met kracht bij haar armen heeft vastgepakt en tegen een boom aan heeft geduwd en
- onverhoeds de broek en boxer van die [naam 1] met kracht deels heeft uitgetrokken en
- die [naam 1] voorover heeft gebogen en
- tegen die [naam 1] heeft gezegd ‘hij doet dit niet voor niks, anders wordt hij boos’ en ‘Als je me niet blij maakt, dan heb je een probleem’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- telkens voor die [naam 1] een situatie heeft gecreëerd waarin zij zich vervolgens niet, althans onvoldoende, tegen de seksuele handelingen en gemeenschap met hem, verdachte, durfde te onttrekken en te verzetten en waar verdachte voorbij is gegaan aan de verbale, non-verbale en/of fysieke uitingen van verzet van die [naam 1] ;
ten aanzien van feit 2:
op 22 januari 2022 te Amsterdam [naam 2] , door geweld en een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 2] , te weten
- de vagina van die [naam 2] te betasten en
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [naam 2] te duwen,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat verdachte
- die [naam 2] naar een plek met veel bomen en bosjes heeft geleid en vervolgens onverhoeds die [naam 2] met kracht achter een boom heeft getrokken en
- die [naam 2] met kracht aan haar armen heeft vastgepakt en
- die [naam 2] aan haar lichaam naar zich toe heeft getrokken en
- de gulp van die [naam 2] heeft opengemaakt en
- telkens voor die [naam 2] een situatie heeft gecreëerd waarin zij zich vervolgens niet, althans onvoldoende, aan de seksuele handelingen durfde te onttrekken en waar verdachte voorbij is gegaan aan de verbale, non-verbale en/of fysieke uitingen van verzet van die [naam 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd, evenals een contactverbod met de slachtoffers ex artikel 38v Sr.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van twee slachtoffers. Hij heeft zich door één van hen laten pijpen, waarna hij haar (zonder condoom) vaginaal heeft gepenetreerd met zijn penis. Het andere slachtoffer heeft hij gevingerd. In beide gevallen heeft verdachte jonge vrouwen beloofd dat zij een groot geldbedrag konden verdienen met een rondleiding, waarna hij hen naar een afgelegen plek heeft geleid. Daar heeft hij vervolgens de vrouwen overrompeld door hen vast te houden, een dreigende toon aan te slaan en hen vervolgens te verkrachten. Beide slachtoffers hebben zich niet of onvoldoende durven te verzetten. Uit deze handelwijze blijkt dat verdachte op een zeer doordachte wijze te werk gaat en bewust misbruik maakt van kwetsbare jonge vrouwen voor zijn eigen seksuele behoeften. Verdachte heeft een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de seksuele eerbaarheid van zijn slachtoffers en hun vertrouwen ernstig aangetast. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke zedenmisdrijven nog lang last hebben van de fysieke en/of mentale gevolgen hiervan, zo niet de rest van hun leven. Dat ook deze twee slachtoffers de gevolgen van het handelen van verdachte nog elke dag ondervinden, blijkt uit de verklaringen die bij hun vorderingen zijn gevoegd. Slachtoffer [naam 1] heeft zelfs acht dagen in een traumakliniek moeten verblijven wegens psychische klachten als gevolg van de verkrachting door verdachte. Ter zitting heeft verdachte volgehouden dat hij het slachtoffer is geworden van twee vrouwen die omwille van (het niet betalen van) geld valse aangiftes tegen hem hebben gedaan. Bovendien kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn verklaringen meermalen heeft aangepast toen hij bekend raakte met de inhoud van het dossier. Met deze opstelling toont verdachte dat hij geen enkel inzicht heeft in het kwalijke van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte dit alles in ernstige mate aan.
Documentatie en rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is hij door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor een eerdere verkrachting die – blijkens het aan het dossier toegevoegde arrest – op soortgelijke wijze heeft plaatsgevonden. Hoewel dat arrest niet onherroepelijk is en het dus niet als recidive wordt meegewogen, blijkt hieruit dat verdachte ook in die zaak op een soortgelijke manier met het slachtoffer heeft afgesproken. Dit vindt de rechtbank in zijn algemeenheid zorgelijk.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de diverse rapportages die ten behoeve van deze strafzaak over de persoon van verdachte zijn opgemaakt, waaronder de onderstaande rapporten.
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport) van 12 maart 2024, opgemaakt door I. van Outheusden, psychiater, en Q.S. Ronnenberg, GZ-psycholoog in opleiding tot pro justitia rapporteur onder supervisie van A.H. Bouwman, GZ-psycholoog, blijkt onder meer het volgende. Betrokkene heeft weliswaar meegewerkt aan het onderzoek, maar desondanks is het onderzoek beperkt gebleven. De rapporteurs komen niet tot diagnostische conclusies. Er kunnen dus ook geen uitspraken worden gedaan over de mate van toerekenbaarheid, het recidiverisico en mogelijke interventies. Er is voor de rapporteurs wel een zorgelijk beeld ontstaan, ook voor de toekomst.
Uit het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 8 april 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , blijkt onder meer het volgende. In zijn presentatie naar de buitenwereld, zoals naar de onderzoekers, maar eveneens naar zijn partners en ook bij de reclassering, laat betrokkene slechts één oppervlakkige kant van zichzelf zien. Daardoor zijn er geen aangrijpingspunten voor eventuele interventies vanuit de reclassering om het recidiverisico te verlagen. Ondanks dat betrokkene aangeeft mee te willen werken met de reclassering, heeft de rapporteur de indruk dat dit alleen maar sociaal wenselijk en opportunistisch is. In het verleden haalde hij uit het reclasseringscontact wat hij nodig had, zoals aanmelding voor huisvesting en ondersteuning bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Er is echter geen sprake van openheid en ontvankelijkheid voor behandeling. Het idee is dat hij relevante informatie achterwege laat. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden worden allen ingeschat als hoog. De reclassering adviseert de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Er is geen alternatief voor het opleggen van een gevangenisstraf.
De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van de GVM. Dit wordt geadviseerd ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. De reclassering verwacht dat betrokkene zal persisteren in ontkenning van de zedenfeiten, zoals dat ook bij een eerdere veroordeling aan de orde is en waarvan hij in cassatie is. Vanwege deze ontkenning is een zedenbehandeling niet haalbaar en blijft het risico op herhaling hoog. Bij personen met een hoog recidiverisico op gewelds- en/of zedendelicten, die medewerking weigeren of zich niet blijken te kunnen conformeren aan de bijzondere voorwaarden, kan een GVM een uitkomst bieden. Het biedt een stevig dwangkader en indien betrokkene zich niet houdt aan de betreffende voorwaarden, kan er vervangende hechtenis plaatsvinden. Zoals eerder genoemd is de inschatting van de reclassering dat het recidiverisico van betrokkene hoog blijft na een gevangenisstraf, maar door de mogelijkheid vanuit de GVM voor vervangende hechtenis, zal wel het risico (tijdelijk) worden weggenomen uit de maatschappij. Indien er een GVM wordt opgelegd, zal er voor het eindigen van de gevangenisstraf (bij schuldigbevinding) opnieuw onderzoek plaatsvinden om te bepalen of de GVM daadwerkelijk van kracht zou moeten worden en welke bijzondere voorwaarden hieraan verbonden moeten worden.
De rechtbank heeft reclasseringswerker [reclasseringswerker] op de terechtzitting gehoord. Zij heeft de inhoud van haar rapport bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Zij heeft onder meer verklaard dat een GVM zowel een maatregel is die controle op de verdachte als behandeling mogelijk maakt.
Hoogte van de straf
De rechtbank stelt voorop dat zij uit bovenstaande rapportages onvoldoende informatie heeft gekregen om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De feiten zullen dan ook volledig aan hem worden toegerekend.
Vanwege de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt bij verkrachting met een beperkte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden vermeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om een aanzienlijk hogere straf op te leggen. In de eerste plaats betreft het niet één, maar twee verkrachtingen. Beide slachtoffers waren jonge vrouwen van destijds 23 en 19 jaar oud. Eén van de slachtoffers is bovendien zonder condoom gepenetreerd, waardoor hij haar heeft blootgesteld aan een mogelijke zwangerschap of seksueel overdraagbare ziekten. Verder weegt de rechtbank mee de gewiekste wijze waarop verdachte, zoals hiervoor omschreven, heeft gehandeld.
Al het voorgaande vormt voor de rechtbank aanleiding om af te wijken van het LOVS-oriëntatiepunt en een aanzienlijk hogere gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om aan verdachte de GVM op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel wordt voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tevens vindt de rechtbank, gelet op de bewezen verklaarde feiten en de hiervoor genoemde rapportages, dat een GVM ter bescherming van de veiligheid dan wel de algemene veiligheid van personen geboden is. Uit het PBC-rapport volgt dat er zorgen voor de toekomst zijn en de reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden als hoog in. Hoewel het de vraag is of verdachte – gezien zijn ontkennende houding – kan profiteren van behandelingen die middels de GVM aan hem kunnen worden opgelegd, is de GVM ook een maatregel waarmee voor langere tijd controle kan worden gehouden op het gedrag van verdachte zodat toekomstige recidive voorkomen kan worden. Of en hoe de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, zal in beginsel kort voor het aflopen van de gevangenisstraf van verdachte bepaald worden.
Contactverbod ex artikel 38v Sr
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de angst van de slachtoffers voor verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr (contact- en/of locatieverbod) op te leggen. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verkrachtingen in 2022 en 2023 hebben plaatsgevonden en niet is gebleken dat verdachte sindsdien contact met de slachtoffers heeft gezocht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De benadeelde partij [naam 1] (feit 1)
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 854,40 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de immateriële schadevergoeding volgens hem fors te worden gematigd.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering tot materiële schadevergoeding bestaat uit een bedrag van € 770,- aan eigen risico en € 84,40 aan reiskosten. De vordering is op dit punt niet betwist en komt de rechtbank ook niet ongegrond of onrechtmatig voor. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Omdat een deel van de materiële schade is geleden in 2023 en een deel in (de loop van) 2024, zal de rechtbank voor de ingangsdatum van de wettelijke rente niet het moment dat het strafbare feit is gepleegd, maar de datum van de vordering (24 mei 2024) als uitgangspunt nemen.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan [naam 1] door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt onder meer dat de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft en acht dagen in een traumakliniek heeft doorgebracht voor behandeling. De benadeelde partij heeft veel last van paniekaanvallen, slaapt slecht en is bang om naar buiten te gaan. Gelet hierop heeft de benadeelde partij recht op een billijke vergoeding. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en acht, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, een bedrag van € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade toewijsbaar. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering indienen bij de civiele rechter.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door [naam 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Daarnaast zal ten behoeve van [naam 1] aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
9.2
De benadeelde partij [naam 2] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 2] vordert een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair dient het toe te wijzen bedrag volgens de raadsman fors te worden gematigd.
Vast staat dat aan [naam 2] door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Hoewel bij [naam 2] geen diagnose of psychisch letsel is vastgesteld, brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor haar zo voor de hand liggen dat op grond hiervan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank weegt bij de hoogte van de vergoeding mee welke handeling verdachte jegens haar heeft gepleegd. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, het te vergoeden bedrag aan immateriële schade vaststellen op € 2.500,-. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Het resterende deel kan worden ingediend bij de civiele rechter.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door [naam 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Tot slot zal ten behoeve van [naam 2] aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van de bewezen geachte feiten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals
bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van:
  • € 854,40 (achthonderdvierenvijftig euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; en
  • € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 8.354,40 (achtduizend driehonderd vierenvijftig euro en veertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • vanaf 24 mei 2024 over een bedrag van € 854,40 (achthonderdvierenvijftig euro en veertig cent); en
  • vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2023) over een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro)
tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 76 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en H.D. Coumou, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2024.