ECLI:NL:RBAMS:2024:6582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
735657
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingszaak tussen Reimert Bouw & Infrastructuur B.V. en Gemeente Amsterdam met betrekking tot vertragingen en verstoringen tijdens de uitvoering van een aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft Reimert Bouw & Infrastructuur B.V. (hierna: Reimert) een vordering ingesteld tegen de Gemeente Amsterdam (hierna: de Gemeente) wegens schadevergoeding als gevolg van vertragingen en verstoringen tijdens de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de aanleg van de openbare ruimte in de nieuwbouwwijk Noorderkwartier in Amsterdam. De procedure begon met een dagvaarding op 20 juni 2023, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 29 maart 2024. De rechtbank heeft op 26 juni 2024 uitspraak gedaan.

Reimert vorderde onder andere schadevergoeding voor kosten die zij heeft gemaakt door een vertraagde start van het werk en door vertragingen tijdens de uitvoering. De Gemeente voerde verweer en stelde een tegenvordering in wegens overschrijding van de opleverdatum, waarvoor zij een contractuele boete eiste. De rechtbank oordeelde dat Reimert onvoldoende had onderbouwd dat zij schade had geleden door de vertraagde start, maar dat er wel sprake was van vertragingen en verstoringen tijdens het werk die voor rekening van de Gemeente kwamen. De rechtbank heeft de vordering van Reimert tot schadevergoeding voor vertragingskosten toegewezen tot een bedrag van € 21.800,- en voor prijsindexatie tot € 8.600,-. Daarnaast werd de Gemeente veroordeeld tot betaling van het positieve saldo van de eindafrekening van € 9.253,05. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

In reconventie werd de vordering van de Gemeente afgewezen, en werd de Gemeente veroordeeld in de proceskosten aan de kant van Reimert. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/735657 / HA ZA 23-598
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
REIMERT BOUW & INFRASTRUCTUUR B.V.,
gevestigd te Almere,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen (in vrouwelijk enkelvoud): Reimert,
advocaat: mr. B.R. van Veen,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen (in vrouwelijk enkelvoud): de Gemeente,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met één productie,
- het tussenvonnis van 27 december 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 maart 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van de advocaat van Reimert van 8 mei 2024 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de advocaat van de Gemeente van 10 mei 2024 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.

2.De zaak en de beslissing in het kort

2.1.
In opdracht van de Gemeente heeft Reimert als aannemer in 2019 en 2020 de openbare ruimte aangelegd, waaronder nieuwe bestrating, in de nieuwbouwwijk Noorderkwartier in Amsterdam-Noord.
2.2.
Vanwege vertraging bij de bouw van de woningen (door andere aannemers) is Reimert drie maanden later dan gepland begonnen met haar werkzaamheden. Ook tijdens de uitvoering van het werk zijn door diverse omstandigheden vertragingen opgetreden. Uiteindelijk heeft Reimert het werk ruim acht maanden na de oorspronkelijk afgesproken datum opgeleverd.
2.3.
Reimert vindt dat de Gemeente een vergoeding moet betalen voor kosten die Reimert heeft gemaakt als gevolg van de vertraagde start en voor kosten als gevolg van tijdens het werk opgetreden vertragingen en verstoringen. De Gemeente is het daar niet mee eens. Volgens de Gemeente moet Reimert daarentegen een boete aan de Gemeente betalen, omdat Reimert de afgesproken opleverdatum heeft overschreden.
2.4.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat Reimert onvoldoende heeft onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt als gevolg van de vertraagde start. De daarop betrekking hebbende vordering wordt daarom afgewezen. De kosten als gevolg van tijdens het werk opgetreden vertragingen en verstoringen zijn niet goed concreet te begroten. De rechtbank komt daarom uiteindelijk tot een schatting. Daarmee wordt een klein deel van die vordering van Reimert toegewezen. Verder moet de Gemeente een deel van de gevorderde indexeringskosten betalen en het openstaande bedrag op basis van de eindafrekening.
De Gemeente kan tegenover Reimert geen aanspraak meer maken op de contractuele boete, omdat de Gemeente haar recht daartoe heeft verwerkt.

3.De feiten

3.1.
Na een aanbesteding door de Gemeente en met de definitieve gunning op 23 oktober 2018 aan Reimert is tussen partijen een aanneemovereenkomst tot stand gekomen voor de aanleg van de openbare ruimte in de nieuwbouwwijk Noorderkwartier in Amsterdam. De aanneemsom bedraagt € 1.979.560,- inclusief btw.
3.2.
Het werk is omschreven in het document “
Bestek en voorwaarden voor CAN Noorderkwartier aanleg maaiveldinrichting woningen laagbouw” van 15 juni 2018 (hierna: het bestek). De werkzaamheden bestaan hoofdzakelijk uit:
- het opbreken van bestaande asfaltbetonverharding en fundering;
- het opnemen en aanbrengen van bestrating;
- het ontgraven, aanvullen, afwerken en vervoeren van grond;
- het aanbrengen van steenfundering, asfaltbetonverharding, schanskorven, trappen, muren, zitelementen, kolken, openbare verlichting, straatmeubilair en betonplaten.
3.3.
Op het bestek is het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (hierna: UAV 2012) van toepassing, voor zover in het bestek niet is afgeweken van de UAV 2012.
3.4.
In het bestek staat dat het werk uiterlijk op 4 oktober 2019 moet worden opgeleverd en dat te late oplevering de Gemeente het recht geeft een korting op de aanneemsom als bedoeld in paragraaf 42 lid 2 UAV 2012 op te leggen aan Reimert. Die korting (door partijen ook aangeduid als een boete) bedraagt € 1.500,- voor de eerste dag en € 500,- per dag voor de daaropvolgende dagen.
3.5.
In het bestek is verder opgenomen dat de werkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd, afgestemd op de voortgang van de woningbouw en de aanleg van kabels en leidingen door nutsbedrijven. De bouw van de woningen (laagbouw) werd onder meer gedaan door aannemer BAM Woningbouw B.V. (hierna: BAM) en was in januari 2018 gestart. In bestekparagraaf 01.11 (verband met andere werken) is verder het volgende opgenomen:
WERKEN, DIE IN ELKANDER GRIJPEN
01 In verband met het bepaalde in paragraaf 31 lid 1 van de UAV 2012 wordt de aannemer erop gewezen dat de navolgende werken in elkander grijpen:
- het leggen van riolen, kabels, leidingen en buizen;
- het plaatsen van definitieve verkeersborden;
- nieuwbouwwerkzaamheden;
- het afsluiten van huisaansluitingen;
- het verwijderen en aanbrengen van ondergrondse containers
02 Tijdens de uitvoering van het werk zullen de tijdstippen, waarop derden met de desbetreffende werken aanvangen en waarop deze zullen zijn voltooid, aan de aannemer worden bekend gemaakt.
03 Het werk moet zodanig worden uitgevoerd dat de werkzaamheden door derden onbelemmerd kunnen plaatsvinden.
3.6.
In de als bijlage bij het bestek gevoegde ‘
Tekening fasering aanleg maaiveld 19 juni 2018’ is voorzien in de uitvoering van het werk in vijf fases: fase 1 tot en met 5, waarbij fase 3 is onderverdeeld in fase 3a en 3b. In de aan Reimert in het kader van de aanbesteding verstrekte BLVC-Uitvoeringsnotitie ‘
Woonrijp maken Noorderkwartier, maaiveld inrichting laagbouw woningen’ van 16 juli 2018 is een uitvoeringsplanning van het werk opgenomen die de periode van november 2018 tot en met augustus 2019 beslaat. Op pagina 4 van de BLVC-Uitvoeringsnotitie is de hiervoor genoemde tekening ingekopieerd en daaraan is toegevoegd wat per fase de uitvoeringsperiode is:
In de BLVC-Uitvoeringsnotitie staat verder per fase de volgende uitvoeringsduur genoemd:
Fase 1: 7 weken
Fase 2: 10 weken
Fase 3: 10 weken
Fase 4: 4 weken
Fase 5: 8 weken.
3.7.
Per e-mailbericht van 31 oktober 2018 heeft de Gemeente Reimert ervan op de hoogte gebracht dat vertraging is ontstaan bij BAM, waardoor ook vertraging is ontstaan in de aanleg van kabels en leidingen. In het overleg dat partijen op 12 november 2018 hebben gehouden, is besproken dat de voorlopige planning is om in februari 2019 te beginnen met de bestrating, een en ander nog afhankelijk van eventuele vertragingen van BAM of de nutsbedrijven. Reimert is in februari 2019 gestart met (een klein deel van) het werk.
3.8.
Daarna zijn verdere vertragingen en uitloop opgetreden. In een e-mail van 3 december 2019 heeft Reimert tegenover de Gemeente aanspraak gemaakt op vergoeding van extra kosten die zij zegt te hebben gemaakt door de ontstane vertragingen. Daarbij heeft Reimert toegelicht dat de oplevering van de woningen in kleinere gedeeltes heeft plaatsgevonden, waardoor Reimert met name in fase 3 veel inefficiëntie heeft ondervonden. Aan de e-mail is een bijlage gehecht van een opstelling van kosten die Reimert met de Gemeente wil verrekenen (in totaal € 179.157,-). Over de aanspraak op vergoeding van vertragingskosten hebben partijen daarna verder met elkaar gesproken en gecorrespondeerd.
3.9.
Reimert heeft het werk op 24 juni 2020 opgeleverd.
3.10.
Per brief van 22 juli 2020 heeft Reimert een aanvullende onderbouwing gegeven van de door haar gemaakte kosten vanwege de uitloop van de werkzaamheden. De Gemeente heeft laten weten die onderbouwing onvoldoende te vinden. Zij heeft Reimert gevraagd aan te tonen welke vertragingsoorzaken voor rekening van de Gemeente komen en welke schade die hebben veroorzaakt.
3.11.
Op 26 oktober 2020 heeft de Gemeente een staat van afrekening van het werk (hierna: de eindafrekening) gemaakt en voor akkoord getekend. Daarin zijn de geclaimde vertragingskosten van Reimert niet meegenomen. Die eindafrekening sluit op een voor Reimert batig saldo van € 9.253,05 exclusief btw (€ 11.196,19 inclusief btw).
3.12.
In opdracht van Reimert heeft vervolgens Cicom & Copier B.V. (hierna: C&C) de vertragingskosten van Reimert beoordeeld. In haar notitie van 8 september 2021 (hierna: het eerste rapport van C&C) heeft C&C in hoofdstuk 4 (Samenvatting van de kosten) en hoofdstuk 5 (Conclusie) onder meer het volgende gerapporteerd:
3.13.
In een notitie van C&C van 18 november 2021 (hierna: het tweede rapport van C&C) heeft C&C een toelichting gegeven op de uitloop per fase. Daarbij heeft C&C de werkelijke uitvoeringstijd per fase vergeleken met de geplande tijd per fase volgens het bestek. De conclusie in hoofdstuk van C&C is als volgt:

4.De vorderingen van partijen

4.1.
Reimert stelt zich op het standpunt dat zij extra kosten heeft moeten maken vanwege een vertraagde start van het werk, vertraging tijdens de uitvoering van het werk en niet efficiënt kunnen werken. Reimert wil die extra kosten vergoed krijgen van de Gemeente. Reimert vordert daarom – verkort weergegeven – het volgende:
I. de Gemeente vanwege de vertraagde start van het werk te veroordelen tot betaling van € 28.998,-, te vermeerderen met 9% AK, W&R, btw (voor zover verschuldigd), de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 en de verhoging van 2% volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012;
II. de Gemeente vanwege de verstoringen te veroordelen tot betaling van € 139.504,-, te vermeerderen met 9% AK, W&R, btw (voor zover verschuldigd), de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 en de verhoging van 2% volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012;
III. de Gemeente vanwege de prijsindexatie te veroordelen tot betaling van € 17.242,-, te vermeerderen met btw (voor zover verschuldigd), de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 en de verhoging van 2% volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012;
IV. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de eindafrekening ter hoogte van € 9.253,05 te vermeerderen met btw, de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 en de verhoging van 2% volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012;
V. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.779,55, te vermeerderen met btw (voor zover verschuldigd) en de wettelijke rente;
VI. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de kosten van C&C van € 3.015,- (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW;
VII. de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure, met rente.
4.2.
De Gemeente voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij de door Reimert onder I tot en met III en V tot en met VII gevorderde bedragen en kosten niet hoeft te betalen. Ook heeft de Gemeente een tegenvordering ingesteld. Zij vordert – vanwege het later opleveren van het werk door Reimert dan in het bestek was overeengekomen – betaling van de contractuele boete. Na verrekening met het op basis van de eindafrekening door de Gemeente aan Reimert verschuldigde bedrag resteert volgens de Gemeente een door Reimert te betalen boetebedrag van € 79.803,81, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding eerst de tegenvordering van de Gemeente te beoordelen en daarna de vorderingen van Reimert.
de tegenvordering van de Gemeente (reconventie)
5.2.
De Gemeente vordert een boete omdat Reimert de in het bestek overeengekomen opleverdatum van 4 oktober 2019 niet heeft gehaald. Reimert betwist de verschuldigdheid van de boete. Reimert betoogt dat zij recht heeft op bouwtijdverlenging, dat die verlenging door de Gemeente ook is verleend en dat de vertragingen en de latere oplevering niet aan Reimert zijn toe te rekenen. Daarnaast stelt Reimert zich op het standpunt dat de Gemeente haar recht heeft verwerkt om aanspraak te maken op een eventuele contractuele boete.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling van de verschuldigdheid van de boete in het midden kan blijven of Reimert recht heeft op bouwtijdverlenging en in hoeverre een overschrijding van de opleverdatum aan Reimert kan worden toegerekend. Het beroep van Reimert op rechtsverwerking slaagt namelijk. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.4.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht alsnog geldend wordt gemaakt. [1] Bij de beantwoording van de vraag of een beroep op rechtsverwerking slaagt, moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval.
5.5.
Bij de vraag of de Gemeente haar recht heeft verwerkt om nu nog betaling van een contractuele boete te vorderen, neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. In de eerste plaats is van meet af aan duidelijk geweest (en dat heeft de Gemeente ook erkend) dat (vertraging in de) werkzaamheden van derden invloed hebben gehad op de werkzaamheden van Reimert. In verband hiermee heeft Reimert al in mei 2019 met de door haar aan de Gemeente verstrekte aangepaste planning kenbaar gemaakt dat de oplevering niet eerder dan in april 2020 zou plaatsvinden. In de tweede plaats heeft de Gemeente pas voor het eerst in deze procedure (met de in de conclusie van antwoord van 27 september 2023 opgenomen tegenvordering) aanspraak gemaakt op betaling van een contractuele boete, terwijl de in het bestek opgenomen opleverdatum van 4 oktober 2019 al drie jaar daarvoor was verstreken. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente in 2019 of op enig moment daarna tegenover Reimert kenbaar heeft gemaakt aan de overschrijding van de datum van 4 oktober 2019 consequenties te willen verbinden. Ook na de oplevering van het werk in juni 2020 heeft de Gemeente dat niet gedaan. Evenmin heeft de Gemeente de boete ter sprake gebracht in de nadien tussen partijen gevoerde correspondentie en de onderhandelingen over de geclaimde vertragingsschade van Reimert. Ten slotte kent de rechtbank ook veel gewicht toe aan het feit dat in de door de Gemeente zelf op 26 oktober 2020 opgemaakte eindafrekening ter zake van het werk geen korting of boete is opgenomen vanwege overschrijding van de in het bestek opgenomen opleverdatum. In het licht van voornoemd tijdsverloop en voornoemde omstandigheden heeft de Gemeente het gerechtvaardigd vertrouwen bij Reimert gewekt dat de Gemeente geen aanspraak op een contractuele boete zou maken.
5.6.
Nu het beroep op rechtsverwerking slaagt, moet de vordering van de Gemeente worden afgewezen.
5.7.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) in reconventie worden veroordeeld. Die proceskosten worden aan de kant van Reimert begroot op:
- salaris advocaat € 1.214,00 (2 punten × € 1.214,00 × factor 0,5)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.392,00
5.8.
Deze proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
de vorderingen van Reimert (conventie)
5.9.
De rechtbank beoordeelt hierna de door Reimert ingestelde vorderingen.
vordering I: schade door vertraagde start
onderbouwing door Reimert
5.10.
Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag van € 28.998,- vanwege de vertraagde start van het werk voert Reimert, kort gezegd, het volgende aan. Reimert is er voorafgaand aan de gunning van uitgegaan dat zij in november 2018 met het werk zou starten. Dat bleek niet het geval omdat BAM vertraging had. De vertraagde start heeft voor Reimert tot kosten geleid, omdat de periode waarin productie kon worden gemaakt, drie maanden naar achteren is verschoven. De schade is berekend op de werkelijke kosten tijdens de uitloop van de bouwtijd met 30 weken.
5.11.
Reimert baseert de vordering tot betaling van € 28.998,- op de volgende grondslagen:
- primair: er is sprake van een bestekwijziging als bedoeld in paragraaf 36 lid 1 UAV 2012;
- subsidiair: de Gemeente heeft de verplichting geschonden om het bouwterrein tijdig ter beschikking te stellen (paragraaf 5 lid 1 sub b UAV 2012);
- meer subsidiair: Reimert heeft recht gehad op bouwtijdverlenging (paragraaf 8 lid 5 UAV 2012 );
- uiterst subsidiair: partijen hebben in juni 2020 afgesproken dat de Gemeente over zal gaan tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
oordeel rechtbank
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 28.998,- niet toewijsbaar is. De Gemeente is weliswaar gehouden om eventuele schade van Reimert wegens de vertraagde start van het werk te vergoeden, maar niet duidelijk is geworden of en zo ja welke schade Reimert in relatie tot die vertraagde start heeft geleden. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe.
5.13.
Vaststaat dat in het bestek geen startdatum is vermeld. Partijen zijn het erover eens dat paragraaf 7 lid 1 UAV 2012 de startdatum in dat geval bepaalt op de vijfde werkdag na de opdrachtverstrekking. De startdatum is daarmee in dit geval 1 november 2018. Reimert heeft pas in februari 2019 kunnen starten met het werk als gevolg van bij BAM ontstane vertragingen. Anders dan Reimert primair heeft gesteld, zijn de aanpassing van de startdatum en/of het verzoek van de Gemeente aan Reimert om een nieuwe planning op te stellen, niet aan te merken als een bestekwijziging in de zin van paragraaf 36 lid 1 UAV-2012. Een wijziging in het aanvangsmoment van het werk is namelijk geen wijziging in het bestek, in het werk of in de voorwaarden van uitvoering van het werk. Bovendien maakt Reimert met haar vordering materieel aanspraak op vergoeding van stagnatieschade. Een vordering tot schadevergoeding is iets anders dan een aanspraak op meerwerk in geval van een bestekwijziging.
5.14.
Wel is de rechtbank het met Reimert eens dat het opschuiven van de startdatum van het werk inhoudt dat de Gemeente het bouwterrein niet tijdig aan Reimert ter beschikking heeft gesteld. De verplichting om het terrein ter beschikking te stellen gaat in op de dag dat het werk moet aanvangen op grond van paragraaf 7 lid 1 UAV 2012. Door de startdatum te verschuiven en daarmee het bouwterrein feitelijk pas in februari 2019 ter beschikking te stellen, heeft de Gemeente niet haar medewerking verleend aan de uitvoering van het werk door Reimert. Schending van die verplichting geeft aan de aannemer recht op vergoeding van daardoor geleden schade wanneer de uitgestelde start het gevolg is van een oorzaak die kan worden toegerekend aan de Gemeente. De uitgestelde start is hier veroorzaakt door vertraging bij een andere aannemer die door de Gemeente was ingeschakeld. Dat is een oorzaak die aan de Gemeente moet worden toegerekend, omdat dat in haar risicosfeer ligt. Voor zover de Gemeente heeft aangevoerd dat Reimert al dan niet stilzwijgend heeft ingestemd met de latere startdatum, en voor zover de Gemeente daarmee heeft bedoeld te betogen dat Reimert om die reden geen beroep kan doen op vertragingsschade, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Reimert had immers feitelijk geen andere keuze dan zich erbij neer te leggen dat zij pas in februari 2019 met het werk zou kunnen starten.
5.15.
Reimert heeft dus in beginsel recht op een vergoeding wanneer de uitgestelde start voor haar op dat moment tot (aantoonbare) schade heeft geleid. Het moet dan gaan om schade die Reimert heeft geleden vóór de feitelijke aanvang van de werkzaamheden in februari 2019, bijvoorbeeld omdat zij voorbereidingen had getroffen om te starten per 1 november 2018 en in dat kader kosten heeft gemaakt. Die schade moet dus concreet worden begroot en onderbouwd. Reimert heeft echter haar vertragingsschade als gevolg van de vertraagde start niet op deze wijze begroot. Tijdens de mondelinge behandeling en onder verwijzing naar de rapporten van C&C heeft Reimert ter onderbouwing van haar schade gewezen op de uitlooptijd van de bouw na de aanvankelijk overeengekomen opleverdatum van 1 oktober 2019 en gesteld dat de kosten van de vertraagde start aan het einde zijn gematerialiseerd. Die benadering is niet juist. Dat de bouw is uitgelopen doordat later is gestart, betekent een verschuiving van het tijdvak waarin wordt gewerkt, maar betekent niet zonder meer dat sprake is van schade.
5.16.
Voor de vraag naar de schade moet worden gekeken naar kosten die Reimert vóór februari 2019 heeft gemaakt en die zij niet zou hebben gehad als zij op 1 november 2018 had kunnen aanvangen met het werk. Reimert heeft in de dagvaarding slechts in algemene zin gesteld dat zij in het kader van haar voorbereiding al kosten had gemaakt, maar niet toegelicht wat voor kosten dat waren, hoe hoog die kosten waren en in hoeverre dat kosten zijn die zij niet zou hebben gehad als zij op 1 november 2018 had kunnen aanvangen met het werk. Daarnaast is niet gebleken dat Reimert eind 2018 of begin 2019 bij de Gemeente kenbaar heeft gemaakt kosten te hebben gemaakt als gevolg van de uitgestelde startdatum. Het niet gebleken zijn van een tijdige melding als bedoeld in paragraaf 6 lid 15 UAV vormt ook een aanwijzing dat de vertraagde start op dat moment niet tot schade voor Reimert heeft geleid. Reimert heeft dus onvoldoende onderbouwd dat zij als gevolg van de vertraagde start schade heeft geleden.
5.17.
Nu niet is komen vast te staan dat Reimert schade heeft geleden, moet vordering I worden afgewezen.
vordering II: schade door vertraging en verstoring tijdens het werk
onderbouwing door Reimert
5.18.
Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag van € 139.504,- vanwege vertragingen en verstoringen tijdens het werk voert Reimert, samengevat, het volgende aan. De uitvoering van het werk van Reimert was afhankelijk van de voortgang van de werkzaamheden van derden, waaronder BAM en de nutsbedrijven. Nadat Reimert met het werk was gestart, heeft de Gemeente de werkvolgorde en de contractuele fasering aanzienlijk en voortdurend gewijzigd. Daarnaast hebben zich diverse voor rekening en risico van de Gemeente komende omstandigheden voorgedaan, zoals nog aanwezige kabels en leidingen, vertraging in de werkzaamheden van derden en het niet volledig beschikbaar zijn van het werkterrein. Doordat de fasering is gewijzigd en doordat voornoemde omstandigheden zich voordeden, heeft Reimert minder efficiënt kunnen werken en verstoring ondervonden. Reimert heeft intern veel moeten schuiven en versnipperd moeten werken, niet alleen omdat de fases in de tijd zijn verschoven maar ook doordat het werk binnen die fases is opgeknipt en daardoor geen productie kon worden gemaakt.
5.19.
Reimert baseert de vordering tot betaling van € 139.504,- op de volgende grondslagen:
- primair: er is sprake van een bestekwijziging als bedoeld in paragraaf 36 lid 1 UAV 2012;
- subsidiair: Reimert heeft orders en aanwijzingen van de Gemeente opgevolgd (paragraaf 36 en 6 lid 2 UAV 2012);
- meer subsidiair: door de Gemeente zijn wijzigingen aangebracht in de uitvoering als gevolg waarvan van Reimert meer werd verlangd dan redelijkerwijs van hem verlangd kon worden (paragraaf 34 UAV 2012);
- nog meer subsidiair: het algemeen tijdschema en/of de planning van Reimert zijn door de Gemeente gewijzigd waardoor van Reimert meer werd verlangd dan redelijkerwijs van hem verlangd kon worden (paragraaf 26 lid 7 UAV);
- uiterst subsidiair: tijdens het werk hebben zich omstandigheden voorgedaan die voor Reimert bij het aangaan van de overeenkomst niet voorzienbaar waren en die de prijs van het werk aanzienlijk hebben verhoogd (paragraaf 47 UAV 2012).
oordeel rechtbank
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat zich – voor risico van de Gemeente komende – omstandigheden hebben voorgedaan waaruit volgt dat Reimert een aanspraak op bijbetaling heeft op grond van paragraaf 26 lid 7 en/of paragraaf 34 UAV 2012. Van de drie door Reimert genoemde omstandigheden zijn er twee die aanspraak kunnen geven op bijbetaling, te weten de aanhoudende vertragingen bij andere aannemers en het door Reimert noodgedwongen versnipperd moeten werken binnen de afzonderlijke fases. De omstandigheid dat de volgorde in de fases is gewijzigd, geeft op zichzelf geen recht op bijbetaling. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe. Vervolgens zal in overweging 5.28 tot en met 5.31 worden ingegaan op het causaal verband en de hoogte van de schade.
* aanhoudende vertragingen bij andere aannemers
5.21.
Reimert was voor de uitvoering van haar werkzaamheden afhankelijk van de voortgang van de woningbouw en de nutsbedrijven. Nadat Reimert in februari 2019 een aanvang had gemaakt met een deel van het werk hebben zich vanaf dat moment gedurende de rest van 2019 op meerdere momenten verdere uitloop en vertragingen voorgedaan bij met name de voortgang van de woningbouw. Dit blijkt genoegzaam uit de door Reimert overgelegde stukken, waaronder de verslagen van de wekelijkse vergaderingen. Door die terugkerende uitloop en verdere vertragingen kon Reimert telkens pas later dan zij mocht verwachten starten met de te verrichten werkzaamheden per fase. Ook heeft Reimert niet aaneengesloten kunnen doorwerken, maar moest zij soms noodgedwongen wachten voordat zij kon beginnen met een (onderdeel van een) fase. Die wachttijd kon niet altijd worden ingezet voor andere werkzaamheden, omdat de voortgang in het werk van de aannemers van wie Reimert afhankelijk was dat niet toeliet. Aannemelijk is dat Reimert in enige mate kosten in verband met stagnatie en inefficiëntie heeft gemaakt.
5.22.
Onder door de directie aangebrachte wijzigingen in het algemene tijdschema als bedoeld in paragraaf 26 lid 7 UAV 2012 en onder door de directie aangebrachte wijzigingen in de uitvoering van het werk als bedoeld in paragraaf 34 UAV 2012 moeten eveneens worden begrepen situaties waardoor een zodanige wijziging noodzakelijk wordt als gevolg van omstandigheden die voor rekening van de opdrachtgever komen. Een dergelijke situatie doet zich hier voor, omdat de aanhoudende vertragingen bij de aannemers van wie Reimert voor de uitvoering van zijn werkzaamheden afhankelijk was in de verhouding tussen Reimert en de Gemeente voor rekening van de Gemeente komen. Die wijzigingen waren zodanig substantieel dat van Reimert meer werd verlangd dan redelijkerwijs van haar kon worden gevergd. Dat betekent dat paragraaf 26 lid 7 UAV 2012, althans paragraaf 34 UAV 2012, in deze situatie aanspraak geeft op bijbetaling.
* wijziging in de volgorde van de fases
5.23.
Over het gewijzigd zijn van de volgorde van de verschillende fases ten opzichte van de in de uitvoeringsplanning opgenomen volgorde overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat tijdens de uitvoering de volgorde van de fases noodgedwongen is aangepast. Die aanpassing is echter niet aan te merken als een bestekswijziging en betekent evenmin dat sprake is van een andersoortige wijziging waardoor van Reimert meer werd verlangd dan redelijkerwijs van haar gevergd kon worden. De uitvoeringsplanning in de BLVC-uitvoeringsnotitie was namelijk niet bindend en van Reimert mocht op dit punt enige flexibiliteit worden verwacht, ook omdat volgens het bestek de uitvoering van de werkzaamheden van Reimert afhankelijk was van de voortgang van andere aannemers. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Reimert hierover bovendien verklaard dat de volgorde waarin de fases werden uitgevoerd, flexibel was en dat dat op zichzelf geen probleem was. Overigens heeft Reimert ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een wijziging in de volgorde van de vijf fases in dit geval consequenties heeft gehad in tijd en kosten. Die wijziging leidt dan ook niet tot een aanspraak op bijbetaling.
* versnipperd werken binnen de fases
5.24.
Reimert heeft voldoende onderbouwd dat zij binnen de afzonderlijke fases niet altijd aaneengesloten heeft kunnen werken, omdat niet altijd het gehele voor de betreffende fase noodzakelijke werkterrein voor Reimert beschikbaar was. Oorzaak daarvan was in sommige gevallen de aanwezigheid van bouwmaterialen en/of voertuigen van andere aannemers en in andere gevallen het in kleinere gedeeltes opgeleverd worden van woningen. Dit laatste deed zich met name voor in fase 3 en 4. Aan de betwisting van de Gemeente op dit punt gaat de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd voorbij, ook omdat die betwisting haaks staat op de eigen uitlatingen van de Gemeente in haar e-mail van 30 januari 2020. Daarin schrijft zij dat in fase 3 in meerdere deelfasen is gewerkt en daar geen aansluitend straatwerk is gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat Reimert in verband met het versnipperd werken binnen de afzonderlijke fases in enige mate kosten in verband met stagnatie en inefficiëntie heeft gemaakt.
5.25.
Voor het versnipperd werken geldt verder hetzelfde als hiervoor in 5.22 is overwogen. Het noodgedwongen versnipperd werken binnen een fase is het gevolg van het handelen van andere aannemers, hetgeen voor rekening van de Gemeente komt. Reimert hoefde die mate van versnippering niet te verwachten. De daaruit volgende wijzigingen waren zodanig substantieel dat van Reimert meer werd verlangd dan redelijkerwijs van haar kon worden gevergd. Dat betekent dat paragraaf 26 lid 7 UAV 2012, althans paragraaf 34 UAV 2012, in deze situatie aanspraak geeft op bijbetaling.
* meldplicht van paragraaf 6 lid 15 UAV 2012
5.26.
Op grond van paragraaf 6 lid 15 UAV 2012 is Reimert verplicht de Gemeente zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen van de aanspraak die Reimert meent te hebben. De Gemeente heeft aangevoerd dat Reimert deze verplichting heeft geschonden. Reimert heeft pas voor het eerst tijdens de bouwvergadering op 14 oktober 2019 mondeling gemeld dat zij extra kosten heeft gemaakt als gevolg van vertragingen van derden. Voor het eerst in de e-mail van 3 december 2019 heeft Reimert schriftelijk aanspraak gemaakt op vergoeding van vertragingskosten. De rechtbank overweegt dat Reimert weliswaar niet zo spoedig mogelijk nadat dat had gekund bij de Gemeente aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van vertragingskosten, maar schending van het voorschrift van paragraaf 6 lid 15 UAV 2012 leidt niet tot het verval van een aanspraak. Wel kan zo’n schending leiden tot een verzwaring van de bewijslast van Reimert. Het tijdig melden dient er namelijk toe om de Gemeente in de gelegenheid te stellen de aanspraak te verifiëren en zo nodig ook zelf gegevens te verzamelen.
* schade: causaal verband en omvang van de schade
5.27.
Nu Reimert aanspraak maakt op bijbetaling, zal de schadeomvang moeten worden vastgesteld. Stelplicht en bewijslast van zowel het causaal verband als de omvang van de schade rusten op Reimert. De rechtbank is van oordeel dat Reimert onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hoog de door haar gemaakte vertragingskosten zijn geweest als gevolg van aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken. In dit geval ziet de rechtbank reden de schade schattenderwijs te begroten op € 20.000,-. De rechtbank legt haar oordeel hierna uit.
5.28.
Het uitgangspunt voor het vaststellen van de schade is een concrete schadebegroting. Kosten moeten zijn te relateren aan en het gevolg zijn van concrete opgetreden vertragingsoorzaken. Dat betekent in de eerste plaats dat moet worden vastgesteld wanneer de vertragingsoorzaken (hier: de uitloop bij andere aannemers en het versnipperd door Reimert moeten werken) zich hebben voorgedaan. Dat laat zich in dit geval moeilijk vaststellen, omdat de vertragingen en verstoringen zich op meerdere momenten hebben voorgedaan en het tijdsbeslag daarvan zich lastig exact in de tijd laat afbakenen. De rechtbank zal er voor de verdere beoordeling van uitgaan dat de vertragingsoorzaken zich op meerdere momenten in de periode van medio februari 2019 tot 1 januari 2020 hebben voorgedaan. Reimert heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden vastgesteld dat zich na 1 januari 2020 nog aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken hebben voorgedaan.
5.29.
Vereist is dat causaal verband bestaat tussen vertragingsoorzaken en gemaakte kosten. Alleen kosten die Reimert heeft gemaakt als gevolg van aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken komen voor vergoeding in aanmerking. Kosten die het gevolg zijn van een andere oorzaak komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dan het vereiste causaal verband ontbreekt. De Gemeente heeft naar voren gebracht dat Reimert in het werk zelf ook een aantal fouten heeft gemaakt die hersteld moesten worden en die tijdconsequenties hebben gehad. De Gemeente heeft een aantal concrete voorbeelden gegeven van door Reimert gemaakte fouten. Die voorbeelden zijn door Reimert niet weersproken. Wel heeft Reimert aangevoerd dat die fouten niet de vertraging van ruim zes maanden verklaren en ook dat de gemaakte fouten nog tijdens de uitvoering zonder (verdere) vertraging zijn hersteld. De rechtbank verwerpt het standpunt van Reimert dat haar fouten zonder vertraging zijn hersteld, nu inherent aan herstel is dat dat extra tijd kost. Onduidelijk is of de daarmee gemoeide vertraging zich gelijktijdig heeft voorgedaan als de vertraging vanwege aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken. Die onduidelijkheid komt voor rekening van Reimert, omdat zij de vertragingsoorzaken waarop zij zich beroept niet voldoende nauwkeurig in de tijd heeft geplaatst. Uit het voorgaande volgt dat in elk geval niet alle tijd en kosten die door Reimert zijn gemaakt als gevolg van aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken voor vergoeding in aanmerking komt, omdat voor een deel daarvan het causaal verband niet kan worden vastgesteld.
5.30.
Zoals hiervoor is overwogen, is concrete schadebegroting het uitgangspunt. De wijze waarop Reimert haar schade heeft onderbouwd sluit daar niet op aan. Dat geldt ook voor de rapporten van C&C waarop Reimert haar vordering baseert. Daarin wordt een vergelijking gemaakt tussen de overeengekomen bouwtijd en de daadwerkelijke bouwtijd. Daarbij gaan Reimert en C&C er vanuit dat de volledige tijd die de daadwerkelijke uitvoering van het hele werk langer heeft geduurd dan het in de aanbesteding genoemde tijdsbestek van elf maanden als vertraging aan de Gemeente is toe te rekenen. Dat is een te eenvoudige benadering die om meerdere redenen onjuist is. In de eerste plaats staat weliswaar vast dat zich op meerdere momenten aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken hebben voorgedaan, maar Reimert heeft geen gegevens verschaft op basis waarvan kan worden vastgesteld wanneer die afzonderlijke vertragingsoorzaken zich hebben voorgedaan en tot hoeveel vertraging die hebben geleid. Dat Reimert over sommige fases van het werk langer heeft gedaan dan in de aanbesteding was geprognotiseerd, betekent niet zonder meer dat dat is te wijten aan voor rekening van de Gemeente komende vertragingsoorzaken. Dat kan er bijvoorbeeld ook mee te maken hebben dat Reimert, zoals de Gemeente heeft aangevoerd, onvoldoende capaciteit had ingezet of niet efficiënt heeft gewerkt. Zo heeft Reimert in haar planningen regelmatig veel meer tijd uitgetrokken voor een bepaalde fase dan waarvan de Gemeente was uitgegaan in de BLVC-Uitvoeringsnotitie. In de tweede plaats gaat het op de rapporten van C&C gebaseerde standpunt van Reimert kennelijk uit van de aanname dat gedurende het in de aanbesteding genoemde tijdsbestek van elf maanden door de aannemer continu en voltijds zou worden gewerkt. Die aanname is onjuist, omdat de tijd die volgens de planning gemoeid was met het werk van de vijf fases bij elkaar opgeteld een kortere periode is dan elf maanden. In die periode van elf maanden was dus ook wachttijd (en stilstand) begrepen, in die zin dat mensen en materiaal niet permanent op het project ingezet zouden worden. Met deze omstandigheid is geen rekening gehouden in de vordering van Reimert. In de derde plaats heeft Reimert niet op verifieerbare en inzichtelijke wijze rekening gehouden met de omstandigheid dat aan haar in totaal ruim € 186.000,- aan meerwerk is vergoed. Onweersproken is dat hierbij meerwerk van noemenswaardige omvang zit. Voor zover bepaalde stagnatie- of vertragingskosten voortkomen uit opgedragen meerwerk, moet het door Reimert geoffreerde bedrag aan meerwerk worden geacht ook de met dat meerwerk verband houdende stagnatie- of vertragingskosten te bevatten. Dergelijke vertragingskosten moeten dus buiten beschouwing worden gelaten bij de claim van Reimert in deze procedure. Of dat is gebeurd, is niet na te gaan.
5.31.
Uit het voorgaande volgt dat Reimert niet inzichtelijk heeft gemaakt wat concreet de door haar gemaakte vertragingskosten zijn geweest als gevolg van aan de Gemeente toe te rekenen vertragingsoorzaken. Om daar de gevolgtrekking aan te verbinden dat de vordering tot vergoeding van vertragingskosten volledig moet worden afgewezen, zou in dit geval echter geen recht doen aan de situatie. De methode van concrete schadebegroting is in deze situatie buitengewoon bewerkelijk en stelt Reimert voor een vrijwel onmogelijke opgave als het gaat om het kwantificeren van de vertraging en de als gevolg daarvan gemaakte kosten. Op basis van alle informatie in het dossier is de rechtbank er overigens wel van overtuigd dat Reimert vertragingskosten heeft gehad. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid om met overeenkomstige toepassing van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schade te schatten. [2] Aangezien de vaststelling van de hoogte van de vertragingskosten is omgeven met een groot aantal onzekerheden en bij gebrek aan concrete aanknopingspunten zal de rechtbank daarbij de nodige voorzichtigheid in acht moeten nemen. Rekening houdend met die onzekerheden begroot de rechtbank de vertragingskosten in goede justitie op een bedrag van € 20.000,-.
5.32.
Reimert heeft gesteld dat over de vertragingskosten een opslag van 9% aan algemene kosten, winst en risico is verschuldigd. Dat is als onweersproken toewijsbaar. Daarmee komt het toewijsbare bedrag op € 21.800,-. De over de vertragingskosten gevorderde btw moet worden afgewezen, nu sprake is van een vorm van schadevergoeding. Om dezelfde reden is niet de wettelijke handelsrente maar de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW van toepassing. De rente is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding. Reimert heeft niet toegelicht waarom de rente vanaf een eerdere datum verschuldigd is. Ten slotte is de door Reimert gevorderde verhoging volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012 niet toewijsbaar, omdat daarvoor is vereist dat na het verstrijken van de uiterste dag van betaling een schriftelijke aanmaning is verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat Reimert een dergelijke aanmaning heeft gestuurd.
vordering III: prijsindexatie
5.33.
Reimert maakt aanspraak op indexering voor alle werkzaamheden die zijn uitgevoerd na de oorspronkelijke opleverdatum van 4 oktober 2019. In het bestek is bepaald dat indexering is uitgesloten. Een dergelijke uitsluiting geldt echter alleen voor de oorspronkelijke duur van het werk. Reimert heeft er bij haar inschrijving en het offreren van de aanneemsom vanuit mogen gaan dat zij de werkzaamheden zou verrichten in het tijdvak van 1 november 2018 tot 4 oktober 2019. Door de uitgestelde start en door de verdere vertragingen van andere aannemers die zich ook vanaf februari 2019 nog hebben voorgedaan, is het tijdvak waarin Reimert haar werkzaamheden heeft verricht, opgeschoven. Hierdoor heeft Reimert een deel van haar werkzaamheden na 4 oktober 2019 uitgevoerd. Aangezien Reimert met de prijsverhogingen die daarmee gemoeid waren geen rekening heeft hoeven houden, heeft zij in beginsel recht op een indexatievergoeding. Anders dan de Gemeente heeft betoogd, geldt hiervoor niet het aanzienlijkheidsvereiste van paragraaf 47 UAV 2012. Als het gaat om de hoogte van de prijsverhoging kan worden aangesloten bij de GWW-indexering, aangezien die indexering specifiek geldt voor de branche waarin Reimert werkzaam is.
5.34.
Indexering is alleen van toepassing over de periode van vertraging waarvoor de Gemeente verantwoordelijk is, niet de vertraging die het gevolg is van bijvoorbeeld eigen inefficiëntie van Reimert. Aangezien het werk drie maanden later is aangevangen dan in het bestek was voorzien, terwijl in het bestek was opgenomen dat het werk over een totale periode van elf maanden zou worden verricht, geldt dat in elk geval voor de eerste drie maanden na 4 oktober 2019 recht bestaat op indexatie. Voor de verdere uitloop geldt dat een deel daarvan te wijten zal zijn aan de andere voor rekening van de Gemeente komende vertragingen die na de start in de loop van 2019 zijn opgetreden, maar niet is vast te stellen of de volledige verdere uitloop tot het moment van oplevering in juni 2020 daarmee verband houdt. Dat laatste ligt ook niet voor de hand, aangezien de Gemeente heeft aangevoerd dat Reimert in de periode na januari 2020 te weinig capaciteit heeft ingezet om de laatste werkzaamheden van fase 1, 4 en 5 af te ronden en Reimert dat niet gemotiveerd heeft betwist. In goede justitie zal de rechtbank het bedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende indexeringskosten begroten op € 8.600,-, zijnde (afgerond) de helft van het gevorderde bedrag.
5.35.
De over de indexeringskosten gevorderde btw moet worden afgewezen, nu sprake is van een vorm van schadevergoeding. Om dezelfde reden is niet de wettelijke handelsrente maar de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW van toepassing. De rente is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding. Reimert heeft niet toegelicht waarom de rente vanaf een eerdere datum verschuldigd is. Ten slotte is de door Reimert gevorderde verhoging volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012 niet toewijsbaar, omdat daarvoor is vereist dat na het verstrijken van de uiterste dag van betaling een schriftelijke aanmaning is verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat Reimert een dergelijke aanmaning heeft gestuurd.
vordering IV: saldo op basis van de eindafrekening
5.36.
Partijen zijn het erover eens dat de Gemeente het voor Reimert positieve saldo van € 9.253,05 (exclusief btw) van de eindafrekening aan Reimert verschuldigd is. Deze vordering zal dus worden toegewezen.
5.37.
Reimert heeft vanaf 26 november 2020 rente over voornoemd bedrag gevorderd op grond van paragraaf 45 lid 1 UAV 2012. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. In dit geval is het percentage van de wettelijke handelsrente van artikel 6:119b BW van toepassing. Voor de verschuldigdheid van die wettelijke handelsrente is vereist dat het bedrag opeisbaar is en dat de uiterste dag van betaling is verstreken. De Gemeente heeft onweersproken naar voren gebracht dat op grond van het bestek een bedrag pas opeisbaar is, nadat daarvoor een declaratie is ingediend. De Gemeente heeft voor het saldo op basis van de eindafrekening nooit een declaratie van Reimert ontvangen. Evenmin heeft Reimert de eindafrekening voor akkoord ondertekend en aan de Gemeente geretourneerd. Pas voor het eerst in de dagvaarding heeft Reimert aanspraak gemaakt op het bedrag van € 9.253,05.
Anders dan Reimert heeft gevorderd, is vanaf 26 november 2020 dus nog geen rente verschuldigd, omdat op dat moment nog geen declaratie was gestuurd. Het uitbrengen van de dagvaarding (op 20 juni 2023) kan worden gelijkgesteld met het indienen van een declaratie. Op grond van het bestek is de overeengekomen dag van uiterste betaling binnen vier weken na ontvangst van de declaratie. Dat betekent dat de Gemeente uiterlijk op 18 juli 2023 het resterende bedrag van de eindafrekening had moeten betalen. De gevorderde rente is daarmee toewijsbaar vanaf 19 juli 2023. De door Reimert gevorderde verhoging volgens paragraaf 45 lid 2 UAV 2012 is niet toewijsbaar, omdat daarvoor vereist is dat nadien een schriftelijke aanmaning is verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat een dergelijke aanmaning is verzonden.
vorderingen V en VI: buitengerechtelijke incassokosten en kosten van C&C
5.38.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Reimert heeft pas voor het eerst in de dagvaarding aanspraak gemaakt op het saldo van de eindafrekening, zodat eventuele buitengerechtelijke werkzaamheden uitsluitend betrekking kunnen hebben op de vertragingskosten en de indexeringskosten. Die vorderingen hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De vraag naar de verschuldigdheid van incassokosten moet daarom worden beoordeeld aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Reimert heeft nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan zij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
5.39.
Ook de vordering tot vergoeding van de kosten van de rapporten van C&C wordt afgewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De inhoud van de rapporten van C&C is echter niet van belang geweest bij het vaststellen van de aansprakelijkheid of bij de hoogte van de vorderingen I en II. Uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de indexeringskosten hebben die rapporten een rol gespeeld. Die indexeringskosten waren echter van ondergeschikt belang, aangezien het zwaartepunt in het geschil lag bij de vorderingen I en II. Daarmee zijn de kosten van de rapporten van C&C niet als redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW aan te merken.
Proceskosten
5.40.
Aangezien partijen in conventie over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld en van het door Reimert gevorderde totaalbedrag slechts een relatief klein deel toewijsbaar is, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt de Gemeente om aan Reimert te betalen een bedrag van € 21.800,- aan vertragingskosten, te vermeerderen met de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 naar het percentage van de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 20 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt de Gemeente om aan Reimert te betalen een bedrag van € 8.600,- aan prijsindexatie, te vermeerderen met de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 naar het percentage van de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 20 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt de Gemeente om aan Reimert te betalen een bedrag van € 9.253,05, te vermeerderen met btw, en te vermeerderen met de rente volgens paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 naar het percentage van de wettelijke handelsrente van artikel 6:119b BW vanaf 19 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.1, 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst het gevorderde af,
6.8.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de kant van Reimert vastgesteld op € 1.392,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Gemeente niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Gemeente € 92,- extra betalen, plus de kosten van de betekening,
6.9.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:635.
2.Artikel 6:97 BW is in dit geval niet rechtstreeks van toepassing, aangezien geen sprake is van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding maar van een op de aanneemovereenkomst tussen partijen gebaseerde verplichting tot schadevergoeding.