ECLI:NL:RBAMS:2024:6538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
10230164 \ CV EXPL 22-15944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na verkeersongeval met alcoholgebruik en de gevolgen voor dekking onder de verzekering

In deze zaak vorderde Allianz Benelux N.V. schadevergoeding van [gedaagde] na een verkeersongeval waarbij [gedaagde] onder invloed van alcohol reed. Op 25 oktober 2024 deed de kantonrechter uitspraak in de zaak, waarin de feiten en het procesverloop werden uiteengezet. [gedaagde] had op [datum delict] 2020 met een BMW een stilstaande bestelbus aangereden en was later door de politie aangehouden. Allianz had een schadevergoeding van in totaal € 11.185,64 uitgekeerd aan de benadeelden, maar stelde dat de dekking onder de polisvoorwaarden was uitgesloten omdat [gedaagde] onder invloed van alcohol had gereden. De kantonrechter oordeelde dat Allianz recht had op terugbetaling van de uitgekeerde schadevergoeding, omdat [gedaagde] de polisvoorwaarden had overtreden door met een te hoog alcoholpromillage te rijden. De rechter verwierp het verweer van [gedaagde] dat Allianz niet-ontvankelijk was in haar vordering en oordeelde dat de uitsluiting van dekking bij rijden onder invloed niet onredelijk bezwarend was. De kantonrechter wees de vordering van Allianz toe en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het volledige bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10230164 \ CV EXPL 22-15944
Vonnis van 25 oktober 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
eisende partij (hierna:
Allianz),
gemachtigde: mr. S.S.J.P. Roestenberg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
gemachtigde: mr. C.L. Mens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 november 2022 met producties 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
- het tussenvonnis van 21 februari waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 april 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlating van mr. Roestenberg,
- de akte uitlating van mr. Mens.
1.2.
Nadat de zaak abusievelijk lange tijd was aangehouden, heeft de griffier contact gezocht met de advocaten en hen geïnformeerd over de rechterswissel en nieuwe vonnisdatum. Gevraagd naar hun kijk op het verdere vervolg van de procedure hebben de advocaten over en weer afgezien van het recht op een nieuwe mondelinge behandeling, hetgeen de griffier per e-mail van 30 september 2024 aan advocaten heeft bevestigd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] maakte gebruik van de BMW met kenteken [kenteken] (hierna: de
BMW) van zijn partner [naam partner] (hierna:
[naam partner]). [naam partner] drijft een eenmanszaak onder de handelsnaam [naam zaak 2] (voorheen: [naam zaak 1] ). Namens [naam zaak 1] is de BMW verzekerd bij Allianz conform de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
2.2.
Op [datum delict] 2020 heeft [gedaagde] rond [tijdstip 1] uur met de BMW een stilstaande bestelbus aangereden op de [locatie 1] . Vervolgens is [gedaagde] weggereden en verderop in de [locatie 2] door de politie aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol. De betreffende verbalisanten verklaarden dat zij ‘
zagen dat de ogen van [gedaagde] bloed doorlopen waren en roken dat zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank’. Om [tijdstip 2] uur is op het politiebureau met een ademtest 265 µg/l alcohol gemeten bij [gedaagde] .
2.3.
Allianz heeft een schadevergoeding uitbetaald: € 8.235 aan [naam zaak 1] voor cascoschade aan de BMW en € 2.950,64 aan [bedrijf] voor schade aan de aangereden bestelbus. [bedrijf] is de eenmanszaak van [naam] .

3.Het geschil

3.1.
Allianz vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I € 11.185,64 aan hoofdsom, met wettelijke rente vanaf 6 januari 2022,
II € 886,86 aan buitengerechtelijke kosten,
III de proceskosten met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis alsmede de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van Allianz in de proceskosten, dan wel compensatie van de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Allianz recht heeft op (terug)betaling van de uitgekeerde schadevergoeding van in totaal € 11.185,64 (de optelsom van € 2.950,64 en € 8.235, zie onder 2.3), omdat [gedaagde] bij de aanrijding een hoger dan wettelijk toegestaan alcoholpromillage in zijn bloed had. Onder die omstandigheid is dekking onder de polisvoorwaarden uitgesloten volgens Allianz. Daarnaast baseert Allianz haar vordering op primair artikel 15 lid 1 WAM en subsidiair onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat Allianz niet-ontvankelijk is, omdat de terugbetalingsvordering zich op [naam zaak 1] of [naam partner] dient te richten als verzekerde aan wie is uitgekeerd. De kantonrechter gaat hier niet in mee. Allianz heeft gronden aangevoerd uit hoofde waarvan zij een vorderingsrecht meent te hebben op [gedaagde] , zodat de kantonrechter dat zal toetsen en Allianz in deze procedure dus ontvankelijk is.
4.3.
De polisvoorwaarde van Allianz die dekking uitsluit bij rijden onder invloed van te veel alcohol luidt als volgt:
‘7. Wanneer betalen we niet?
In de voorwaarden bij uw verzekering staat wanneer we wel en niet betalen. Daarnaast betalen we nooit in de volgende situaties:
(…)
Als de bestuurder alcohol, medicijnen of drugs heeft gebruikt

De schade is ontstaan terwijl de bestuurder van de auto meer alcohol, drugs of medicijnen in het bloed of in de adem heeft dan mag volgens de wet.’
4.4.
Artikel 8 lid 2 aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994 verbiedt het besturen van een voertuig onder invloed van meer dan 220 µg/l alcohol. Dit verbod heeft [gedaagde] bij de aanrijding overschreden, aangezien niet veel later 265 µg/l alcohol in zijn bloed is gemeten. Dat betekent dat [gedaagde] de BMW heeft bestuurd onder uitsluiting van dekking toen de aanrijding plaatsvond.
4.5.
[gedaagde] plaatst hier onder meer tegenover dat artikel 7 van de polisvoorwaarden onredelijk bezwarend zou zijn en verwijst naar bedingen uit de zwarte lijst (artikel 6:236 aanhef en sub k BW) en grijze lijst (artikel 6:237 aanhef en sub f BW) die zien op het beperken van bewijsmogelijkheden. [gedaagde] stelt ter onderbouwing dat artikel 7 van de polisvoorwaarden het effect heeft dat ‘
een verzekerde die alcohol heeft genuttigd en die ten onrechte wordt aangereden terwijl hij voorrang had, alle schade dient te betalen, terwijl duidelijk vaststaat dat de schade is veroorzaakt door een ander.’ Dit is volgens [gedaagde] uiterst onredelijk en ongerechtvaardigd, zodat artikel 7 van de polisvoorwaarden als onredelijk bezwarend moet worden vernietigd.
4.6.
In het voorbeeld van [gedaagde] wordt de verzekerde door artikel 7 van de polisvoorwaarden echter niet belet in bewijsmogelijkheden tegenover andere bij de aanrijding betrokken weggebruikers. [gedaagde] haalt door elkaar:
  • enerzijds de vraag in hoeverre tussen weggebruikers onderling schadeplichtigheid bestaat voor het veroorzaken van een aanrijding (los van de verzekeraar) en
  • anderzijds de vraag of een bestuurder zich aan geldende polisvoorwaarden heeft gehouden en de verzekeraar dekking dient te verlenen voor eigen of andermans schade.
4.7.
Daarnaast is een uitsluiting van dekking van schade bij rijden onder invloed veelvoorkomend en in de praktijk algemeen geaccepteerd als prikkel om niet met te veel alcohol achter het stuur te kruipen. Immers is ook algemeen bekend dat de kans op schade wordt vergroot door de beïnvloeding van de rijvaardigheid bij te veel alcoholconsumptie. Deze uitsluiting van dekking verstoort dan ook niet het evenwicht tussen partijen, in de zin van artikel 3 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen [1] en is niet onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW.
4.8.
[gedaagde] heeft verder betoogd dat niet hij maar een derde de aansprakelijk te houden veroorzaker zou zijn van het ongeval, omdat deze derde voor hem reed met een Peugeot en te snel zou hebben geremd waardoor [gedaagde] moest uitwijken en de bestelbus raakte. Waarom [gedaagde] dan onvoldoende remafstand op deze voorligger heeft gehouden, heeft [gedaagde] echter niet toegelicht. Bovendien staat het [gedaagde] vrij om verhaal te nemen op deze derde als [gedaagde] inderdaad overtuigd is van zijn (mede)aansprakelijkheid. Dit staat los van het feit dat [gedaagde] artikel 8 lid 2 aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994 en artikel 7 van de polisvoorwaarden heeft overtreden. Dit eerste is bovendien een wettelijke plicht waarmee [gedaagde] in strijd heeft gehandeld op een aan hem toerekenbare wijze door met te veel alcohol achter het stuur te kruipen. Dat maakt hem persoonlijk schadeplichtig voor de daardoor ontstane schade van [naam zaak 1] en [bedrijf] volgens artikel 6:162 BW.
4.9.
De blote betwisting van [gedaagde] dat de witte bestelbus met zichtbare schade op overgelegde foto’s van 27 november 2020 daadwerkelijk de door hem aangereden bestelbus is, is onvoldoende. Uit het aanrijdingsformulier, ondertekend door [gedaagde] , blijkt alleen al dat de bestelbus met het kenteken dat toebehoort aan [bedrijf] waarvoor Allianz heeft uitbetaald, bij de aanrijding was betrokken.
4.10.
Het voorgaande betekent dat Allianz, zoals zij betoogt, in totaal € 11.185,64 aan schade als gevolg van de aanrijding heeft vergoed aan benadeelden [naam zaak 1] en [bedrijf] , terwijl de aansprakelijkheid voor die schade niet was gedekt vanwege de uitsluiting van dekking bij rijden onder invloed van te veel alcohol.
4.11.
[naam zaak 1] is door Allianz verzekerd en heeft haar casco-schade van € 8.235 van Allianz vergoed gekregen. Na het, al dan niet verplicht, uitkeren van een schadevergoeding door de verzekeraar aan de verzekerde, regelt artikel 7:962 lid 1 BW dat de schadevergoedingsvordering van de verzekerde bij wijze van subrogatie overgaat op de verzekeraar. [naam zaak 1] heeft een schadevergoedingsvordering op [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad (het veroorzaken van een aanrijding met haar voertuig onder invloed van alcohol, zie onder 4.8). Allianz heeft na uitkering aan [naam zaak 1] deze vordering uit onrechtmatige daad op [gedaagde] van € 8.235 verkregen en kan deze dus verhalen. De kantonrechter begrijpt uit het subsidiaire beroep van Allianz op onrechtmatige daad dat daarin het beroep op subrogatie ligt besloten. Deze vordering van Allianz op [gedaagde] is toewijsbaar.
4.12.
[bedrijf] is niet door Allianz verzekerd, waardoor het voor haar schade aankomt op het primaire beroep van Allianz op artikel 15 lid 1 WAM. Deze bepaling geeft de verzekeraar na uitkering van schade van een benadeelde uit een verkeersongeval die niet was gedekt, in beginsel een verhaalsrecht op de aansprakelijke persoon. Dit verhaalsrecht kan de verzekeraar niet inroepen tegenover de aansprakelijke persoon die niet de verzekeringnemer is, tenzij de aansprakelijke persoon niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.
4.13.
[gedaagde] wordt voor de toepassing van artikel 15 lid 1 WAM aangemerkt als aansprakelijke persoon, nu hij volgens artikel 6:162 BW schadeplichtig is (zie onder 4.8). [gedaagde] is echter niet de verzekeringnemer, waardoor hij onder artikel 15 lid 1 WAM slechts door Allianz kan worden aangesproken indien hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Het begrip te goeder trouw is gedefinieerd in artikel 3:11 BW en betekent dat het gaat om de vraag of [gedaagde]
wistof
behoorde te wetendat in de gegeven omstandigheden aansprakelijkheid niet door een verzekering was gedekt. Van behoren te weten is ook sprake als [gedaagde] goede reden had tot twijfel over de dekking. [2]
4.14.
Nu [gedaagde] als bekend mag worden verondersteld met het feit dat alcohol de rijvaardigheid en kans op schadeveroorzakende ongevallen in het verkeer beïnvloedt, had [gedaagde] goede reden tot twijfel over dekking. Bovendien heeft [gedaagde] op zitting ook bevestigd dat hij weet dat i) rijden met te veel alcohol op niet mag, ii) dat problemen kan geven met de verzekering en iii) de verzekeraar eventuele schade in dat geval mogelijk niet wil dekken. Onder deze omstandigheden ontbreekt goede trouw bij [gedaagde] en kan Allianz haar verhaalsrecht uit artikel 15 lid 1 WAM tegenover [gedaagde] als aansprakelijke persoon uitoefenen. Daarmee is ook deze vordering van Allianz op [gedaagde] en dus het volledige bedrag van € 11.185,64 toewijsbaar.
4.15.
Voor matiging van de vordering zoals [gedaagde] tot slot wenst, bestaat geen grond. Evenwel kan [gedaagde] vanwege hun onderlinge draagplicht regres halen bij de Peugeot-rijder die – volgens zijn stellingen – medeaansprakelijk zou moeten zijn.
4.16.
Allianz maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en begroot deze op € 886,86. Allianz heeft daarbij niet gespecificeerd op wat voor type kosten ter voldoening buiten rechte zij doelt. Voor zover dit incassokosten zijn, heeft Allianz geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er incassohandelingen zijn verricht. Onvoldoende is dat uit een productie bij de dagvaarding blijkt dat is gecorrespondeerd over documenten over de aanrijding en de juridische implicaties van de feiten. Ook is onvoldoende dat uit het lichaam van de akte van Allianz blijkt dat er contact met [gedaagde] is geweest over een schikkingsbedrag. In stukken staat wel dat Allianz voornemens was om de vordering uit handen te geven, maar verder is daarvan niet gebleken. Daarom wordt de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen.
4.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op:
- griffierecht
514
- salaris gemachtigde
1.015
(2,5 punten × € 406)
- nakosten
135
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.664
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld onder de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Allianz van € 11.185,64 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 januari 2022 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.664, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
2.Hoge Raad 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1164.