Uitspraak
1.De procedure
2.De beoordeling
[minderjarige] heeft in het kindgesprek op de rechtbank te kennen gegeven dat hij bij zijn moeder of de vrouw wil blijven wonen en dat hij zijn vader of de man graag om het weekend overdag wil zien maar vooralsnog zonder overnachting. Door de vrouw is ter zitting in reactie daarop aangegeven dat de vrouw geen bezwaar heeft tegen een uitgebreidere zorgregeling omdat [minderjarige] bijna 15 jaar oud is en hij zelf mag bepalen hoe vaak hij naar de man wil en of hij bij de man wil overnachten.
Aan de zijde van de man weegt zwaar dat hij – zoals ook blijkt uit het door hem overgelegde medisch overzicht van zijn huisarts en hetgeen ter zitting door de man naar voren is gebracht – een herseninfarct heeft gehad, kampt met hartklachten en met benauwdheid en hij problemen heeft met lopen. De huidige woning is geschikt voor de man omdat deze woning over een beperkt aantal treden en een lift beschikt.
Aan de zijde van de vrouw weegt zwaar dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal worden bepaald, dat de vrouw ook het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] op zich neemt, dat de meerderjarige dochter van partijen bij de vrouw woont, dat onbetwist door de vrouw is gesteld dat zij niet bij familieleden terecht kan en dat de vrouw vlakbij de woning werkt en niet over een rijbewijs beschikt. [minderjarige] heeft in het kindgesprek aangegeven gehecht te zijn aan de echtelijke woning en dat hij daar graag met zijn moeder zou willen blijven wonen. Hoewel meerdere argumenten ten gunste van de man pleiten, kent de rechtbank toch doorslaggevend gewicht toe aan het belang van de vrouw die de grootste zorg voor [minderjarige] op zich neemt en bij wie de rechtbank zal bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met het belang van [minderjarige] om met zijn moeder in zijn vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen. De rechtbank zal dan ook het huurrecht met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw toewijzen.
De rechtbank zal dan ook vaststellen dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.792,20 per maand bedraagt.
Trb.1988, 130) is naar Nederlands Internationaal Privaatrecht van toepassing op huwelijken gesloten op of na 1 september 1992 maar voor 29 januari 2019. Partijen zijn getrouwd op 14 augustus 2001. Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen moet daarom aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna ook: HHV’78) worden bepaald. Dit leidt tot het volgende.