Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is werkzaam geweest als zelfstandige. In november 2003 heeft hij zich ziekgemeld. Eiser was verzekerd bij een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeraar, de Amersfoortse, en heeft op grond daarvan vanaf 1 november 2003 een uitkering ontvangen, omdat hij voor 80-100% arbeidsongeschikt is bevonden door de beoordelende arts van de Amersfoortse. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vervolgens op voorstel van de arts afgebouwd; per 1 mei 2004 geldt 45-55% arbeidsongeschikt, per 1 juni 2004 25-35% arbeidsongeschikt en per 1 juli 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt.
2. Op 24 oktober 2004 heeft eiser aan de Amersfoortse gemeld dat hij zijn werkzaamheden heeft gestaakt vanwege andere gezondheidsklachten. Hij heeft vanaf
31 januari 2005 opnieuw een uitkering ontvangen, omdat hij voor 100% arbeidsongeschikt is bevonden door de beoordelende arts van de Amersfoortse.
3. Zestien jaar later, in 2021 heeft eiser bij verweerder met terugwerkende kracht een WAZ-uitkering aangevraagd per 1 juli 2004.
4. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een WAZ-uitkering per 1 juli 2004 afgewezen. Verweerder heeft aan dit besluit een rapportage van de verzekeringsarts van 8 februari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts is van oordeel dat uit de aangeleverde informatie niet kan worden vastgesteld dat eiser op
1 juli 2004 meer dan 25% arbeidsongeschikt is. Daarom heeft eiser geen recht op een WAZ-uitkering.
5. Ook na bezwaar van eiser is verweerder bij dit standpunt gebleven. Verweerder baseert zich daarbij op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
13 november 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep handhaaft het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat in februari 2005 een acuut oorprobleem is ontstaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen enkele aanwijzing noch onderbouwing dat eiser voor februari 2005 al klachten had van evenwichtsproblemen, oorpijn, loopoor dan wel andere oorgebonden problematiek voortkomend uit een cholesteatoom. Daarom is er geen medische onderbouwing voor het bestaan van arbeidsongeschiktheid op 1 juli 2004.
Het oordeel van de rechtbank
6. In geschil is of verweerder terecht het verzoek van eiser heeft afgewezen om hem een uitkering op grond van de WAZ toe te kennen per 1 juli 2004.
7. Eiser stelt dat hij al in 2003 klachten heeft gehad van een loopoor, duizeligheid en evenwichtsproblemen. In mei 2005 is eiser geopereerd aan een cholesteatoom, waarbij het linker gehoor verloren is gegaan en het evenwichtsorgaan is verwijderd. Eiser merkt daarbij op dat een cholesteatoom in het algemeen vrij langzaam groeit. Volgens eiser is het evident dat de problematiek die zich in het voorjaar van 2005 openbaarde, gelet op de aard van aandoening en het ziekteverloop, in juli 2004 al aanwezig was.
8. Verweerder voert aan dat eiser zich in november 2003 heeft gemeld bij de Amersfoortse met maagklachten en overspannenheid door de werksituatie en persoonlijke omstandigheden. Als diagnose wordt door de arts gesteld: psychische klachten door zakelijke problematiek. Verweerder vermeldt nog dat de arts in februari 2004 spreekt van een prikkelbare darm en knieproblemen. Vervolgens wordt met de arts een langzame afbouw van de arbeidsongeschiktheid en langzame opbouw in eigen werk afgesproken. Volgens verweerder is dit, gezien de omstandigheden en de afwezigheid van ernstige psychopathologie, plausibel te achten. Verweerder geeft verder aan dat er tussen 1 juli 2004 en 11 februari 2005 geen medische onderbouwing is voor arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk. Dan op 11 februari 2005 heeft eiser een ontsteking tussen de ribben en later in februari 2005 komt eiser op de Eerste Hulp met een loopoor en oorpijn links. Verweerder concludeert daarom dat in februari 2005 een acuut oorprobleem is ontstaan. Er is geen enkele aanwijzing noch onderbouwing dat eiser daarvóór uit een cholesteatoom voortvloeiende klachten had. Verweerder meent dat de psychische klachten, maagklachten, de prikkelbare darm, knieproblemen en de ontsteking in de ribben niet voortkomen uit een cholesteatoom. Klachten die specifiek gerelateerd zijn aan deze aandoening komt verweerder rondom datum in geding niet tegen in de medische stukken, maar pas vanaf begin 2005.
9. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepis dat de bewijslast en het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen. Er is sprake van een laattijdige aanvraag nu de aanvraag is gedaan zestien jaren nadat er naar eisers eigen zeggen arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
10. Ter zitting heeft eiser nog aangedragen dat hij in november 2003 verkeerd is gediagnosticeerd door de arts van de Amersfoortse. Er was namelijk al sprake van klachten voortvloeiend uit een cholesteatoom. De rechtbank heeft vervolgens toegelicht dat het niet gaat om de precieze diagnose, maar om de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid op datum in geding.
11. De rechtbank heeft op de zitting met eiser afgesproken dat hij nog eenmaal de kans krijgt om nadere informatie op te vragen bij de Amersfoortse over zijn door die maatschappij aangenomen mate van arbeidsongeschiktheid in de periode 1 juli 2004 tot en met begin 2005.
12. Het is eiser echter niet gelukt om met stukken daaromtrent te komen. Net zoals in andere zaken waarin sprake is van een laattijdige aanvraag met onvoldoende medische gegevens, volgt de rechtbank daarom het standpunt van verweerder. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid op datum in geding.
13. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eiser om een WAZ-uitkering afgewezen.
14. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffierDe beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: