ECLI:NL:RBAMS:2024:6469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13-024944-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Belgisch Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. Het EAB betreft de opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1983, die in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn voor de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft de garanties van de Belgische autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoen aan de internationale standaarden, waardoor het risico op onmenselijke of vernederende behandeling is uitgesloten.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er sprake is van vluchtgevaar. De opgeëiste persoon heeft eerder een borgsom verspeeld en is niet verschenen op oproepen vanuit België. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-024944-24
Datum uitspraak: 3 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Deze vordering dateert van 24 juni 2024 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2024 door (naar de rechtbank begrijpt)
de Substituut-procureur-generaal, Parket-Generaal hof van beroep Antwerpen(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1983
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Delgado, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding
bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 28 april 2023 door het hof van Beroep Antwerpen, C8-kamer, gewezen arrest met referentie: 2021/PGA/3586 (Griffienummer: 633/2023).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden. Van deze straf resteren volgens informatie van het EAB nog 1.145 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit, zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) de betreffende beslissing na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
3.4.de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden

betekend, en

- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden
geïnformeerd over zijn recht op een verzet procedure of een procedure in
hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak
opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt
toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij

beschikt om verzet aan te tekenen, namelijk 15 dagen.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Het voorgaande betekent dat de betreffende beslissing waarvoor de overlevering wordt verzocht niet onherroepelijk is. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot vervolging van de opgeëiste persoon voor het in het EAB vermelde feit.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Substituut-procureur-generaal in Antwerpen heeft op 27 juni 2024 de volgende garantie gegeven:
“In antwoord op uw mail van 26 juni 2024 lever ik bij deze de garantie af dat [opgeëiste persoon] zal worden teruggebracht naar Nederland na de behandeling van de strafzaak hier in Antwerpen om daar, in het geval hij in België onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf te ondergaan op grond van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende

7.Artikel 11 OLW; Detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 27 juni 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
  • De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
  • Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op de grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

8.Verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak

De raadsman heeft ter zitting verzocht om de overleveringsdetentie zowel tot aan de uitspraak door deze rechtbank als na de uitspraak te schorsen tot aan de feitelijke overlevering, dan wel tot de uitspraak door de Belgische rechter, wegens dringende persoonlijke omstandigheden. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en is geworteld in Nederland en heeft er alle belang bij om in vrijheid de beslissing van de rechtbank af te wachten. Zijn gezin heeft hem nodig nu zijn vriendin dit jaar is bevallen van een tweeling. Na zijn vrijlating wil de opgeëiste persoon weer gaan werken om geld te verdienen om zijn advocaat in België van te betalen.
De officier van justitie verzet zich zowel tegen het verzoek tot schorsing van de gevangenhouding tot aan de uitspraak als tegen schorsing na de uitspraak nu zij het vluchtgevaar te groot acht.
Het schorsingsverzoek tot aan de uitspraak wordt afgewezen omdat de rechtbank van oordeel is dat het vluchtgevaar met het stellen van voorwaarden niet ingeperkt kan worden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen reden om de gevangenhouding te schorsen, ook niet na de uitspraak.
De rechtbank overweegt in dat kader nog het volgende.
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon is in België buiten zijn aanwezigheid veroordeeld voor een strafbaar feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan hij slechts enkele maanden in voorarrest heeft gezeten. Weliswaar krijgt de opgeëiste persoon de gelegenheid verzet aan te tekenen waarna zijn strafzaak opnieuw zal worden behandeld, maar dit laat onverlet dat de kans bestaat dat hij mogelijk weer tot een forse gevangenisstraf wordt veroordeeld. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van aanzienlijk vluchtgevaar.
Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot bovendien in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie. In het geval van de opgeëiste persoon is nog van belang dat hij eerder door een Belgische rechter is geschorst uit voorlopige hechtenis met een borgsom van € 3.000, maar dat hij die borgsom heeft verspeeld, door zich vervolgens te onttrekken en oproepen vanuit België te negeren. Onder deze omstandigheden is schorsing niet aan de orde.
De rechtbank verwijst voorts naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)). Daarin overweegt het HvJ dat in artikel 52, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (recht op vrijheid) zijn neergelegd aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gezien het voorgaande geen sprake van een ongeoorloofde beperking van artikel 6 van het Handvest in de zin van bovengenoemd beoordelingskader. Hetgeen verdediging heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank zal dan ook niet tot schorsing van de overleveringsdetentie overgaan, ook niet voor de periode na de uitspraak in deze zaak.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
hof van beroep Antwerpen(België), voor het feit, zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.