ECLI:NL:RBAMS:2024:6467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/185395-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 7 juni 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de District Court in Bielsko-Biala op 27 april 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, was gedetineerd en had afstand gedaan van haar recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij twee vonnissen uit 2014 werden genoemd die vrijheidsstraffen van elk één jaar oplegden.

De raadsman van de opgeëiste persoon verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk zou zijn. De officier van justitie was van mening dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig had gehandeld door niet bereikbaar te zijn voor de justitiële autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen waren.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/185395-24
Datum uitspraak: 3 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 april 2017 door de
District Court in Bielsko-Biala(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976
laatst opgegeven adres: [adres 1]
gedetineerd [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 september 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zij heeft bij haar verklaring van 20 augustus 2024 afstand gedaan van haar recht om ter zitting van de rechtbank bij de behandeling van haar zaak aanwezig te zijn. Zij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
I. een vonnis van
the Regional Court in Pszczynavan 31 juli 2014 (II K 386/14);
II. een vonnis van
the Regional Court in Bielsko-Bialavan 29 september 2014 (IX K 285/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van 1 jaar voor vonnis II K 386/14 en voor de duur van 1 jaar voor vonnis IX K 285/14, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

II K 386/14
Standpunt raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank primair om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De in het EAB ten aanzien van dit vonnis afgegeven verzetgarantie is niet onvoorwaardelijk en voldoet dus niet aan de eisen van artikel 12 OLW. Ook is er geen reden af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Aan de opgeëiste persoon is weliswaar een adresinstructie uitgereikt in de voorfase vóór de procedure maar zij verklaart dat zij haar nieuwe adres tijdig aan de Poolse justitiële autoriteiten heeft doorgegeven, te weten [adres 2] . Toch is zij daar niet opgeroepen. Het adres in [plaats] dat in de aanvullende informatie wordt genoemd, is een vakantiehuisje waar zij al lang niet meer woonde. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om aan de Poolse autoriteiten te verzoeken of zij op de hoogte waren van bovengenoemd Pools adres van de opgeëiste persoon en voor te leggen of de betekening van de oproepingen, gelet op de artikelen 6, 132, 133 en 137 van het Poolse Wetboek van Strafvordering, op de juiste wijze is verlopen.
Standpunt officier van justitie
Ook de officier van justitie is van oordeel dat de verzetgarantie niet voldoende is. De rechtbank kan echter afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven en aan haar een adresinstructie is uitgereikt. De aanklacht (“indictment”) is op 25 juni 2014 op dat adres aan haar uitgereikt: zij heeft daar nog voor getekend. De oproepen voor de zitting zijn naar dat adres gegaan maar de politie trof haar daar niet meer aan, zo blijkt uit de aanvullende informatie van 17 juni 2024. De opgeëiste persoon heeft kennelijk onzorgvuldig gehandeld door onbereikbaar te zijn voor de justitiële autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In het EAB is weliswaar een verzetgarantie opgenomen maar het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een dergelijke verzetgarantie uit Polen niet onvoorwaardelijk is en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. [4]
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die tot het vonnis heeft geleid en die op 31 juli 2014 plaatsvond, terwijl zij op de juiste wijze is opgeroepen (
properly summoned). Gedurende de
prepatory proceedingsheeft zij op 5 maart 2014 een adres opgegeven in [plaats] , op welk adres zij een kopie van de aanklacht (“indictment”) in ontvangst heeft genomen op 25 juni 2014. Ook heeft zij op diezelfde dag, 5 maart 2014, een door haar ondertekende adresinstructie ontvangen waarbij zij is gewezen op de verplichting om elke adreswijziging door te geven en op de gevolgen als zij deze verplichting niet nakomt.
Daarna is de opgeëiste persoon voor het proces opgeroepen op het bij de Poolse justitie bekende adres. Nadat er tot tweemaal toe afhaalberichten zijn achtergelaten op dat adres is de oproeping niet afgehaald van het postkantoor.
De rechtbank ziet op grond van het vertrouwensbeginsel geen aanleiding om niet van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie uit te gaan. De niet door de opgeëiste persoon onderbouwde stelling dat zij een adreswijziging heeft doorgegeven, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure. Zo zij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is zij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
IX K 285/14/VII Ka 4/15
Inleiding
In het EAB staat vermeld een vonnis van
the Regional Court in Bielsko-Bialavan 29 september 2014 (IX K 285/14). Met de beslissing van 12 februari 2015 (VII Ka 4/15) heeft
the District Court Bielsko-Bialahet hoger beroep verworpen en het vonnis in eerste aanleg in stand gelaten. In de aanvullende informatie van 26 juni 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit staat vermeld dat:
the judgment was appealed in its entirely through requesting its amendment and acquittal of the accused.Ook staat vermeld dat het hoger beroep een
final decisionis
.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande alleen de procedure in hoger beroep van
the District Court Bielska-Biala, die geleid heeft tot het arrest van 12 februari 2015 (VII Ka 4/15) toetsen aan het vereiste van artikel 12 OLW.
Standpunten
De raadsman heeft wederom betoogd dat de opgeëiste persoon niet op het juiste adres is opgeroepen, nu zij al lang niet meer in het vakantiehuisje verbleef en zij een adreswijziging had doorgegeven.
De officier van justitie heeft betoogd dat de procedure in hoger beroep getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. Weliswaar was aan de opgeëiste persoon een ex officio advocaat toegewezen, maar niet kan worden vastgesteld of deze een volmacht had gekregen en of de uitzondering van artikel 12 onder b OLW dus van toepassing is. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval is er wel aanleiding om af te zien van weigering: de opgeëiste persoon wist van de procedure (in eerste aanleg was er zelfs contact met haar op zitting) en er was een advocaat die voor haar optrad, ook in hoger beroep. Het had op haar weg gelegen contact met die advocaat te onderhouden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg weliswaar niet verscheen op de zitting van 24 september 2014, maar er wel telefonisch contact met haar was tijdens de zitting. Zij wist dus dat de procedure tegen haar liep.
Bij de Nederlandse officier van justitie heeft de opgeëiste persoon over de procedure in hoger beroep verklaard dat zij wist dat haar advocaat hoger beroep heeft ingesteld en dat zij dacht dat na het hoger beroep alles in orde was.
Uit de aanvullende informatie van 26 juni 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep is opgeroepen op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in [plaats] . Ondanks twee afhaalberichten heeft de opgeëiste persoon de oproeping niet afgehaald van het postkantoor. De oproepingen gelden naar Pools recht als
be deemed to have been served;
De opgeëiste persoon heeft zowel tijdens de
pre-trial stageals tijdens de
first main hearingsin eerste aanleg een door haar ondertekende adresinstructie ontvangen waarbij zij is gewezen op de verplichting om elke adreswijziging door te geven en op de gevolgen als zij deze verplichting niet nakomt. Ten slotte blijkt uit de aanvullende informatie dat de verstrekte adresinstructies ook betrekking hebben op de procedure in hoger beroep en dat dat voor de opgeëiste persoon duidelijk is geweest.
Het had op de weg van de opgeëiste persoon gelegen contact te houden met haar advocaat zodat zij bij de zitting in hoger beroep aanwezig had kunnen zijn. Ook had zij de wijzigingen in haar adres moeten doorgeven, zodat zij bereikbaar was voor oproepingen voor de zitting.
De rechtbank ziet op grond van het vertrouwensbeginsel geen aanleiding om niet van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie uit te gaan. De niet door de opgeëiste persoon onderbouwde stelling dat zij een adreswijziging heeft doorgegeven, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zij, voor zover zij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Beslissing IX; I Ko 1346/15
Het EAB maakt ook melding van een beslissing van 7 oktober 2015 van de
Regional Court in Beilsko-Biala(Polen) waarbij de tenuitvoerlegging is bevolen van de in zaak IX K 285/14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Deze beslissing valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, nu uit de informatie van het EAB blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen omdat de opgeëiste persoon de verplichtingen van het aan haar opgelegde reclasseringstoezicht niet is nagekomen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 23, te weten:

20. oplichting;

23.
23. vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing
van betaalmiddelen;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6. Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Bielsko-Biala(Polen) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a.: 23 april 2024, Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2024:2355.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (