ECLI:NL:RBAMS:2024:2355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
13-040957-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Częstochowa, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 26 juli 2023. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, heeft een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden opgelegd gekregen voor zware mishandeling en een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Tijdens de zitting op 9 april 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat hij na overlevering op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks dat de verzetgarantie uit Polen niet onvoorwaardelijk is. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, die sinds 2019 in Nederland verblijft, niet voldoende heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en dat de feiten voldoen aan de eisen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-040957-24
Datum uitspraak: 23 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2023 door
the Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
verblijvend op het adres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Disrict Court (Sąd Rejonowy) in Częstochowavan
14 februari 2020 (met kenmerk: IV K 635/19)
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“ [opgeëiste persoon] was not personally served with the decision, but
- he will be personally served with this decision without delay after the surrender,
AND
- when served with the decision, [opgeëiste persoon] will be expressly informed of his right to a retrial or appeal, in which procedures he bas the right to participate and which allow the merits of the case, including fresh evidence’
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een verzetgarantie uit Polen niet onvoorwaardelijk is en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. [4]
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek, gedurende zijn verhoor als verdachte op 28 maart 2019, de strafbare feiten heeft bekend. Hij is tijdens dit verhoor geïnformeerd over zijn verplichting om te verschijnen indien daartoe opgeroepen door de justitiële autoriteiten en om de justitiële autoriteiten op de hoogte te brengen van adreswijzigingen. Ook is hij er daarbij op gewezen dat als hij deze verplichting niet zou nakomen, iedere oproep die naar het door hem opgegeven adres wordt verstuurd, wordt geacht naar behoren te zijn betekend en elk daaropvolgend proces in zijn afwezigheid wordt gevoerd. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij tijdens het vooronderzoek in Polen een adres heeft opgegeven waar hij bereikbaar zou zijn voor de justitiële autoriteiten. Uit het EAB blijkt dat een kopie van de aanklacht op 28 mei 2019 op dit adres aan een huisgenoot is afgegeven, die beloofd heeft deze aan de opgeëiste persoon te overhandigen. De oproepen voor de zittingen op 22 oktober 2019, 12 december 2019 en 4 februari 2020 werden eveneens naar dit adres verzonden, maar niet in ontvangst genomen. Volgens de opgeëiste persoon heeft hij dit adres tot voor kort “aangehouden” omdat zijn ex-partner en dochter daar nog woonden. De opgeëiste persoon stelt sinds 2019 in Nederland te wonen, maar heeft geen adreswijziging doorgegeven aan de justitiële autoriteiten in Polen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon is, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van zware mishandeling;
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander, de overlevering te weigeren en over te gaan tot strafovername. Weliswaar kan het ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar niet volledig met objectieve stukken worden onderbouwd, toch verzoekt de raadsman uit te gaan van de juistheid van de stelling van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon zegt dat hij eerder in Nederland heeft gewerkt (zie jaaropgaven van 2017 en 2018) en dat hij eind maart 2019 (nadat de feiten hebben plaatsgevonden waarvoor hij veroordeeld is) definitief uit Polen is vertrokken en sedertdien in Nederland woont. De opgeëiste persoon heeft zijn woning in Polen enkel aangehouden, omdat zijn ex-vrouw en dochter daar nog woonden. Hijzelf verbleef zelf op verschillende plekken in Nederland. Dit is ook op te maken uit het feit dat uit verschillende loonstrookjes, ook uit 2019, blijkt dat huurpenningen werden ingehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederland, omdat niet met objectieve stukken een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren is aangetoond.
Het oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Tot zeer recent heeft hij nimmer ingeschreven gestaan in de Basis Registratie Personen (BRP). Op de door de raadsman overgelegde loonstroken en jaaropgaven uit de jaren 2017 tot en met 2024 staat ook een adres in Polen. Ook blijkt niet uit de hoogte van het door de opgeëiste persoon verdiende salaris gedurende die jaren, dat hij wel in Nederland móet hebben verbleven. Met name uit zijn inkomen over 2019 (in totaal 3.338 EUR) kan niet worden opgemaakt dat hij in dat jaar minstens zes maanden in Nederland heeft verbleven en hier reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Uit de overgelegde loonstroken volgt tot slot ook dat de opgeëiste persoon eerst op 28 augustus 2019 in Nederland in dienst is getreden.
Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 302 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa,Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a.: 25 november 2020, Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2020:6773.