ECLI:NL:RBAMS:2024:6464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/192673-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met detentiegarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De officier van justitie verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Belgische nationaliteit heeft, naar België voor strafbare feiten die onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, waaronder ontvoering en gijzeling. De rechtbank heeft de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de bezwaren van de raadsman over de detentieomstandigheden in België. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om het risico van onmenselijke behandeling uit te sluiten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat deze in overeenstemming was met de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/192673-24
Datum uitspraak: 3 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2024 door de
Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, die waarneemt voor
mr. D. Souisa, advocaat in Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding
- onder onmiddellijke schorsing daarvan tot aan de uitspraak - bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB en het A-formulier vermelden een door de
onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpenop 12 juni 2024 uitgevaardigd bevel tot aanhouding bij verstek met kenmerk 2024/031.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings Antwerpen heeft op 12 juli 2024 de volgende garantie gegeven:

Met verwijzing naar uw verzoek van 11/07/2024, inzake het Europees aanhoudingsbevel
dd. 12-06- 2024, uitgaande van B. Melis, onderzoeksrechter te Antwerpen, afdeling Antwerpen, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] -1988) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; Detentieomstandigheden in België

Standpunt van de raadsman
De behandeling van de zaak dient te worden aangehouden om, in lijn met de rechtspraak met betrekking tot detentie-omstandigheden in de
remand prisonsin Polen, aanvullende vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen. In de Poolse zaken is een algemeen gevaar aangenomen terwijl de celruimte in de
remand prisonsnet zoals in de Belgische individuele detentiegarantie minimaal 3 vierkante meter bedraagt. In deze detentiegarantie voor de gevangenis in Turnhout wordt namelijk niet duidelijk hoeveel uren aan activiteiten worden besteed en zijn er net zoals in Polen wachtlijsten voor activiteiten. Bovendien heeft de raadsman van diverse cliënten vernomen dat in Turnhout nog regelmatig sprake is van grondslapers. De raadsman verzoekt de rechtbank alvorens tot overlevering over te gaan de volgende vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen.
1. Hoeveel uren per dag verblijft de opgeëiste persoon daadwerkelijk op zijn cel?
2. Hoeveel grondslapers waren er de afgelopen maand in de detentie-instelling van Turnhout en betrof dit specifiek mensen die in het kader van de OLW zijn overgeleverd naar België?
Standpunt van de officier van justitie
De door de Belgische autoriteiten verstrekte detentiegarantie neemt het eerder vastgestelde algemene gevaar weg zodat bij overlevering geen gevaar van schending van artikel 4 Handvest bestaat. De officier van justitie ziet gelet hierop geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen aan de Belgische autoriteiten te kunnen stellen.
De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 16 juli 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Turnhout.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op de grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
De raadsman heeft op de zitting van de rechtbank betoogd dat de verstrekte individuele detentiegarantie niet voldoet en dat de zaak voor het stellen van aanvullende vragen dient te worden aangehouden. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet.
In de individuele detentiegarantie wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet op de grond hoeft te slapen. Bovendien staat weliswaar vermeld dat er wachtlijsten zijn voor aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid. Echter voor wandelingen in open koer, familiebezoek, alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes is dat niet het geval. Hiermee is tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen in het arrest van 15 oktober 2019 van het HvJ EU [6] gegarandeerd dat de detetieomstandigheden voldoen aan de vereisten van
artikel 4 Handvest. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
7. Artikel 7 van het Handvest [7] : family life / Artikel 52 van het Handvest: evenredigheid
Standpunt raadsman
De raadsman verzoekt de overlevering te weigeren aangezien het uitgevaardigde EAB onevenredig zwaar uitpakt voor de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon is mantelzorger voor zijn vader die lijdt aan een psychiatrische stoornis. Sinds de aanhouding van de opgeëiste persoon is de situatie van zijn vader zienderogen achteruit gegaan. Daar komt bij dat hij zijn gehandicapte broertje een keer in de week ophaalt en met hem activiteiten onderneemt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België geen onevenredige inbreuk betekent op het in artikel 7 Handvest neergelegde recht op
family-lifeaangezien de inbreuk niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit EAB te kunnen verwezenlijken, dat wil zeggen de overlevering aan België.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat overlevering van de opgeëiste persoon aan België een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel
7 van het Handvest oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. Deze bijzondere omstandigheden doen zich hier echter niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifezoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.C-128/18 (
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie