ECLI:NL:RBAMS:2024:6463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/324686-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegaranties en rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Leuven, België. Het EAB betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1984, die in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 augustus 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er voldoende garanties zijn gegeven door de Belgische autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden en de terugkeergarantie na de uitvoering van de straf. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft overwogen dat de opgeëiste persoon in Nederland beter kan re-integreren na zijn straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/324686-23
Datum uitspraak: 3 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Deze vordering dateert van 21 juni 2024 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2023 door de
Procureur des Konings te Leuven(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.T.A.G. Keller, advocaat in Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding
– onder onmiddellijke schorsing daarvan tot aan de uitspraak – bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Leuven van 13 februari 2023 met referentie: 23NZ3645 - 23/447.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 37 maanden. Van deze straf resteren volgens informatie van het EAB nog 1.110 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten, zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
3.4.de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden
betekend; en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden
geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in
hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak
opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt
toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing;
en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij

beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Het voorgaande betekent dat het vonnis waarvoor de overlevering wordt verzocht niet onherroepelijk is. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot vervolging van de opgeëiste persoon voor de in het EAB vermelde feiten.

5.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting namens de opgeëiste persoon aangevoerd dat de feitomschrijving van het EAB voor wat betreft de als lijstfeit aangekruiste
deelneming aan een criminele organisatieongenoegzaam is. Op deze grond dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de feitomschrijving in het EAB genoegzaam.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon zich voor de rechtbank te Leuven heeft moeten verantwoorden voor de teelt van cannabis met de omstandigheid dat het misdrijf een daad van deelneming is aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, namelijk te [plaatsnaam] in de periode van 5 maart 2018 tot en met 2 juli 2020. Voorts zou de opgeëiste persoon zich in voornoemde periode ten behoeve van de hennepkwekerij in vereniging schuldig hebben gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Zijn taak zou erin bestaan hebben dat hij als werkman optrad voor onderhoud van de plantage.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet dan ook aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. Deelneming aan een criminele organisatie
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Overige feiten
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één feit niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Leuven heeft op 5 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw vraag dd. 02 augustus 2024, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. "terugkeergarantie" in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] 1984) ingevolge het aan uw gerechtelijke diensten toegezonden Europese Aanhoudingsbevel dd. 28 november 2023.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] [geboortedag] 1984).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

8.Artikel 11 OLW; Detentieomstandigheden in België

Standpunt van de raadsman
De overlevering dient primair te worden geweigerd nu er een individueel reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en/of vernederende behandeling in detentie in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De op 5 augustus 2024 verstrekte detentiegarantie voor de detentie-instelling van Dendermonde is onvoldoende om dit algemene gevaar weg te nemen. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan een nieuwsbericht van HL Regio van 20 juni 2024 verstrekt en een jaarverslag 2023 van de Commissie van Toezicht bij de gevangenis te Dendermonde. Hieruit zou blijken dat de problematiek van de grondslapers zich nog steeds voordoet en dat nog steeds sprake is van aanzienlijke overbevolking in deze detentie-instelling. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om nadere informatie bij de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden aldaar op te kunnen vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De door de Belgische autoriteiten verstrekte detentiegarantie neemt het eerder vastgestelde algemene gevaar weg zodat bij overlevering geen gevaar van schending van artikel 4 Handvest bestaat. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 5 augustus 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op de grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
De raadsman heeft op de zitting van de rechtbank betoogd dat de verstrekte individuele detentiegarantie niet voldoet. De rechtbank volgt de raadsman daarin niet nu de door de raadsman naar voren gebrachte problematiek juist door de detentiegarantie wordt ondervangen aangezien daarin onder meer staat vermeld dat de opgeëiste persoon een bed tot zijn beschikking zal hebben en dat wordt gegarandeerd dat hij in zijn cel minimaal 3 vierkante meter leefruimte tot zijn beschikking zal hebben. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gezien het voorgaande ook geen reden de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen.
9. Verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verzocht om uitstel van de overlevering aan de Belgische autoriteiten. Ongeveer halverwege de volgende maand (september 2024) zal een gesprek met de Belastingdienst plaatsvinden waarin hij een aanbod tot schadevergoeding zal krijgen voor de door hem door de toeslagenaffaire geleden schade. Het is de bedoeling dat hij als hoofdaanvrager van de kinderopvangtoeslag voor zijn kinderen in persoon aanwezig zal zijn bij dit gesprek. Desgevraagd heeft de raadsman verklaard dat het verzoek van de opgeëiste persoon als een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak door de rechtbank kan worden opgevat.
De officier van justitie verzet tegen schorsing van de gevangenhouding na de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank ziet in het verzoek tot het bijwonen van de opgeëiste persoon aan het gesprek met de Belastingdienst over een schadevergoeding geen reden om de gevangenhouding ook na de uitspraak te schorsen.
De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Voorop staat dat uit artikel 64, eerste lid, OLW volgt dat schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak waarbij de overlevering wordt toegestaan niet mogelijk is.
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon is in België buiten zijn aanwezigheid veroordeeld voor strafbare feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden. Weliswaar krijgt de opgeëiste persoon de gelegenheid verzet aan te tekenen waarna zijn strafzaak opnieuw zal worden behandeld, maar dit laat onverlet dat de kans bestaat dat hij weer tot een forse gevangenisstraf wordt veroordeeld. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van aanzienlijk vluchtgevaar.
Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot bovendien in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst voorts naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)). Daarin overweegt het HvJ dat in artikel 52, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (recht op vrijheid) zijn neergelegd aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gezien het voorgaande geen sprake van een ongeoorloofde beperking van artikel 6 van het Handvest in de zin van bovengenoemd beoordelingskader.
Hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank zal dan ook niet tot schorsing van de overleveringsdetentie overgaan na de uitspraak in deze zaak.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de Konings te Leuven(België)voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.