ECLI:NL:RBAMS:2024:6462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13/188340-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met detentiegaranties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. Het EAB, dat op 9 juni 2024 is uitgevaardigd, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 augustus 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met onmiddellijke schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat naar Belgisch recht strafbaar is en dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, namelijk medeplegen van opzettelijk brand stichten. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na overlevering in Nederland zijn straf kan ondergaan. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoende is om de risico's van onmenselijke detentieomstandigheden in België te mitigeren.

De raadsman heeft verzocht om schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak, zodat de opgeëiste persoon zijn opleiding kan voortzetten. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de overleveringsdetentie noodzakelijk is gezien het vluchtgevaar en de ernst van de beschuldigingen. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/188340-24
Datum uitspraak: 3 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 11 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juni 2024 door de
Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.F. van Leeuwen, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek de gevangenhouding – onder onmiddellijke schorsing daarvan tot aan de uitspraak –- bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 8 juni 2024 door de
Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België)afzonderlijk afgeleverd bevel tot aanhouding bij verstek, met referentie: Notitienummer AN 47.LB.062886/2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings te Antwerpen heeft bij brief van 20 juni 2024 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees
Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsstraffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ)."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden België

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door België afgegeven detentiegarantie niet volstaat. Van andere advocaten die ervaring hebben in soortgelijke zaken heeft de raadsman vernomen dat wat in de individuele detentiegarantie staat vermeld niet altijd wordt nageleefd. Dus staat niet vast of het klopt wat in deze garantie staat vermeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De door België gegeven individuele detentiegarantie neemt het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 20 juni 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 19/06/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon]( [geboortedag] ) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel
(dd. 08/06/2024, ref. AN 47.LB.062886/2024) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”|

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (waaronder de CPT-standaarden).
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maakt het bovenstaande niet anders.

7.Verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak

De raadsman heeft ter zitting verzocht om de overleveringsdetentie ook na de uitspraak van de rechtbank te schorsen tot aan de feitelijke overlevering aan België zodat de opgeëiste persoon zijn opleiding kan vervolgen.
De raadsman heeft hiertoe stukken over de te volgen opleiding van de opgeëiste persoon en een brief van de ouders van de opgeëiste persoon aan de rechtbank overgelegd. De opgeëiste persoon zal dit jaar op het volwassenen-onderwijs nog in twee vakken eindexamen moeten afleggen om zijn havo af te kunnen ronden. De schoolresultaten zijn goed. Hierna wil de opgeëiste persoon een HBO-opleiding volgen met als richting de ICT.
De officier van justitie heeft verzet zich tegen schorsing van de gevangenhouding na de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank ziet geen reden om de gevangenhouding ook na de uitspraak te schorsen.
De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Voorop staat dat uit artikel 64, eerste lid, OLW volgt dat schorsing van de overleveringsdetentie na de uitspraak waarbij de overlevering wordt toegestaan niet mogelijk is. Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon wordt in België verdacht van een ernstig feit waarvoor aan hem door de Belgische rechtbank een aanzienlijke gevangenisstraf zou kunnen worden opgelegd. Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot bovendien in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel de overleveringsdetentie vanaf na de uitspraak. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van aanzienlijk vluchtgevaar.
De rechtbank verwijst voorts naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (Lanigan)). Daarin overweegt het HvJ dat in artikel 52, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest (recht op vrijheid) zijn neergelegd aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon gezien het voorgaande geen sprake van een ongeoorloofde beperking van artikel 6 van het Handvest in de zin van bovengenoemd beoordelingskader. Hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank zal dan ook niet tot schorsing van de overleveringsdetentie overgaan na de uitspraak in deze zaak.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.)
3.Zie onderdeel e) van het EAB
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.