ECLI:NL:RBAMS:2024:6443

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
13-247198-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gelijkstellingsverweer en resocialisatiebelangen

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Provinciale Rechtbank van Malaga, Spanje. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die in Nederland verblijft. De officier van justitie had verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van drie jaar, opgelegd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de zitting aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden. De officier van justitie stelde dat de overlevering moest worden toegestaan, terwijl de raadsvrouw betoogde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, wat zou leiden tot weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat zijn resocialisatiebelangen in Nederland liggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft tevens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf gelast. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-247198-24
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 16 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juni 2024 door
the Provincial Court, Section 8, Malaga Criminal Court, Spanje (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Marokko) op [geboordedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat in Amsterdam. De raadsvrouw verklaart dat verdachte haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB in samenhang met de aanvullende informatie van 23 augustus 2024 vermeldt een
judgmentvan 28 juni 2019
,gegeven door
the Provincial Court of Malaga Section Eighten met referentie 431/2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Bij het hiervoor genoemde vonnis is aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke straf opgelegd die bij beslissing van dezelfde rechtbank op 2 maart 2023 is omgezet in de hiervoor genoemde vrijheidsstraf.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the Provincial Court of Malaga Section Eightvan 2 maart 2023 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon de opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde vrijheidsstraf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht de behandeling van de zaak te schorsen, om te kunnen onderzoeken of de opgeëiste persoon zich nog in Nederland bevindt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat als de rechtbank de in Spanje opgelegde straf zou overnemen terwijl de opgeëiste persoon zich niet langer in Nederland bevindt, de opgeëiste persoon zich aan de executie van de straf zou kunnen onttrekken.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon niet op zitting is verschenen, dient namelijk te worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk geen belang heeft bij resocialisatie in Nederland.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername. De raadsvrouw verzet zich tegen het primaire standpunt van de officier van justitie. Daartoe heeft zij aangevoerd dat strafoverdracht op grond van artikel 6a OLW pas is voltooid zodra de opgeëiste persoon op titel van de over te nemen straf in Nederland wordt gedetineerd. Zolang dit niet heeft plaatsgevonden, kan de opgeëiste persoon op grond van een EAB worden aangehouden.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de officier van justitie heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het belang dat de opgeëiste persoon heeft bij resocialisatie voldoende is onderbouwd door de stukken die namens de opgeëiste persoon tijdens zijn voorgeleiding zijn ingediend. Daarnaast dient het niet verschijnen op zitting niet met het afwijzen van een gelijkstellingsverweer te worden bestraft.
Het oordeel van de rechtbank
Allereerst merkt de rechtbank op dat het primaire verzoek van de officier van justitie om nader onderzoek te laten verrichten naar de verblijfplaats van de opgeëiste persoon alvorens te beslissen op het overleveringsverzoek, wordt afgewezen. Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon geregistreerd staat op een vast adres in Nederland en dat hij hier een gezin heeft en een WAO-uitkering ontvangt. De omstandigheid dat hij – in overtreding van zijn schorsingsvoorwaarden – niet aanwezig is geweest op de zitting, is onvoldoende om te vermoeden dat hij niet langer in Nederland woonachtig is.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [5]
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 september 2024 volgt dat de omschreven strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Spanje opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid. De enkele afwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens het onderzoek ter terechtzitting, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de resocialisatiebelangen van de opgeëiste persoon dus niet in Nederland liggen, dan wel het er voor moet worden gehouden dat hij geen beroep meer op artikel 6a OLW wenst te doen.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Provincial Court, Section 8, Malaga Criminal Court,Spanje.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 december 2017, zaak C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.
5.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872