ECLI:NL:RBAMS:2024:6371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
13/135629-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een verpleegkundige en mishandeling op de openbare weg

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De zaak betreft drie verschillende tenlasteleggingen, aangeduid als zaak A, B en C. In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] door deze met een gebroken wijnfles tegen het hoofd te slaan op 20 april 2024. In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer 2] op 31 oktober 2023. In zaak C betreft het de vernieling van de auto van [slachtoffer 3] op 19 maart 2024. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van het bewijs en de verklaringen van de betrokkenen geoordeeld dat de verdachte in zaak A meer subsidiair schuldig is aan poging tot zware mishandeling en in zaak B aan mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij in zaak C, omdat de aangifte onvoldoende werd ondersteund door bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij in zaak A. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/135629-24 (A)
13/288728-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
13/273461-24 (C) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de [PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 oktober 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zaak A, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem met een kapotgeslagen wijnfles tegen het hoofd te slaan, danwel (subsidiair) zware mishandeling, danwel (meer subsidiair) poging tot zware mishandeling, danwel (meest subsidiair) mishandeling, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbende op 20 april 2024 te Amsterdam;
Zaak B:
Mishandeling van [slachtoffer 2] op 31 oktober 2023;
Zaak C:
Vernieling/beschadiging van de auto van [slachtoffer 3] op 19 maart 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
De officier van justitie vindt dat de meer subsidiair ten laste gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen. Op camerabeelden is te zien dat verdachte, nadat hij aangever heeft geslagen, met zijn handen op zijn rug wegloopt. Als verbalisanten verdachte daarna vorderen zijn handen te laten zien, laat hij achter zijn rug een gebroken flessenhals vallen. De verwonding op het hoofd van aangever kan passen bij het slaan met een gebroken flessenhals. Bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft geslagen met een fles, en dat hij daarbij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Zaak B
Op basis van de aangifte en diverse getuigenverklaringen kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem een vuistslag in het gezicht te geven.
Zaak C
Bewezen kan worden dat verdachte de auto van aangeefster heeft beschadigd. Volgens verdachte heeft hij uit frustratie op de auto geslagen. Er zitten foto’s van deuken en krassen in het dossier. Aangeefster heeft een factuur van schadeherstel overgelegd.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De verdediging verzoekt om verdachte vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Dat er is geslagen met een kapotgeslagen glazen wijnfles kan niet worden vastgesteld. Het gaat om een relatief kleine snee en niet is vast te stellen of die is ontstaan door een klap met de hand of door een voorwerp. Medische stukken die hier duidelijkheid over zouden kunnen geven, zijn er niet. Het letsel dat is geconstateerd komt niet overeen met steken met de hals van een kapotte fles. Wat overblijft, kaal slaan tegen het achterhoofd - hetgeen verdachte bekent - levert geen poging doodslag, zware mishandeling of een poging zware mishandeling op.
Volgens de verdediging levert het slaan tegen het achterhoofd met de hand of met een voorwerp als een fles of hals van een fles niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood of zwaar lichamelijk letsel op. uiterlijke verschijningsvorm kan niet worden afgeleid dat er opzet is geweest op de dood. Een dergelijke bedoeling kan evenmin uit andere verklaringen of bevindingen uit het dossier worden afgeleid. Aan vol opzet wordt dan ook niet gekomen.
Er kan worden vastgesteld dat er geslagen is en dat dat raak is geweest, maar kracht en intensiteit kunnen niet worden vastgesteld. In het achterhoofd zitten geen vitale organen en iemand doodslaan of blijvend letsel laten oplopen met twee klappen al dan niet met een voorwerp, ligt niet in de lijn der verwachtingen. Dat betekent dat ook voorwaardelijke opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer of op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld.
Nu slechts kan worden vastgesteld dat er is geslagen zonder dat duidelijk is met welke kracht en intensiteit dit is gebeurd, kan volgens de verdediging alleen de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen.
Zaak B
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Wel moet echter worden meegewogen dat verdachte niet voor niets was opgenomen in een verplicht zorgkader. Verdachte heeft verklaard dat hij een klap heeft gegeven, maar heeft ook aangegeven dat dit een reactie was op gedrag van medewerkers van de instelling waar hij verbleef.
Zaak C
Volgens de verdediging moet verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Verdachte bekent dat hij een klap heeft gegeven op de auto van aangeefster, maar ontkent
dat doordoor beschadigingen zijn ontstaan. De aangifte wordt niet ondersteund door de camerabeelden, nu daarop wel te zien is dat verdachte bij de auto aanwezig was, maar waarop geen beschadigingen te zien zijn. Ook naderhand is dat niet geconstateerd.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A:
Verdachte heeft bekend aangever te hebben geslagen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit deed met een gebroken flessenhals. Op camerabeelden is te zien is dat verdachte, nadat hij aangever had geslagen, met zijn handen op zijn rug wegloopt. Kort daarna wordt verdachte aangehouden door verbalisanten. Als verbalisanten verdachte vorderen zijn handen te laten zien, wordt waargenomen dat hij achter zijn rug een gebroken flessenhals laat vallen. Verdachte heeft hier zelf geen verklaring voor.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verwonding op het hoofd van aangever past bij het slaan met een gebroken flessenhals. De verklaring van verdachte dat de verwonding is ontstaan doordat zijn ring in het hoofd van aangever bleef haken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Er is weliswaar geen medische informatie over de verwondingen beschikbaar, maar de rechtbank is van oordeel dat de verwondinge zoals die op de foto’s in het dossier zichtbaar is, dusdanig ernstig en omvangrijk is dat deze niet door het slaan met een ring maar door het slaan met de gebroken flessenhals moeten zijn veroorzaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte daarbij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door met een dergelijk scherp voorwerp in de richting van het achterhoofd van het slachtoffer te slaan, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar gewond zou kunnen raken. Onder die omstandigheden is het immers slechts een kwestie van geluk geweest dat verdachte het slachtoffer op het achterhoofd heeft geraakt en niet iets lager in zijn nek met het gevaar voor het raken van vitale delen zoals slagaders.
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet bewezen. Voorts kan het letsel niet zonder meer worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Verdachte zal daarom van het primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Wel komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Zaak B
De rechtbank acht het ten laste gelegde op basis van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bewezen.
Zaak C: vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het in zaak C ten laste gelegde. De aangifte wordt onvoldoende ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Aangeefster
spreekt van diverse beschadigingen aan haar auto die zouden zijn ontstaan doordat verdachte tegen de auto heeft geslagen en geschopt. Verdachte bekent weliswaar een tik tegen de ruit en tegen het kenteken van de auto te hebben gegeven, maar ontkent dat hierdoor de door aangeefster gestelde schade is ontstaan. Door ter plaatse gekomen verbalisanten worden geen beschadigingen aan de auto waargenomen. De nadien ingestuurde foto’s van de auto zijn van onvoldoende kwaliteit en de rechtbank kan ook daarop geen beschadigingen zien.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A meer subsidiair:
op 20 april 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een kapotgeslagen glazen wijnfles, tegen het hoofd van die Ismail heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
op 31 oktober 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A meer subsidiair, zaak B en zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren).
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen hogere straf dient te worden opgelegd dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zodra verdachte vrij komt valt hij bovendien weer in een zorgmachtiging die tot mei 2025 loopt.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsmisdrijven.
Verdachte heeft iemand met een kapotte flessenhals op zijn achterhoofd geslagen. Weliswaar werd verdachte op dat moment ook zelf belaagd door het latere slachtoffer, maar dit was niet zodanig dat dit een dergelijk vergaande reactie van verdachte kan rechtvaardigen. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een hevig bloedende wond op zijn achterhoofd opgelopen, die moest worden gehecht. Uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat hij hiervan nog geruime tijd de nadelige gevolgen heeft ondervonden.
Het misdrijf vond bovendien plaats op de openbare weg in het uitgaansgebied van Amsterdam. Dergelijke misdrijven versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
Een half jaar eerder heeft verdachte een verpleegkundige van de zorginstelling waar hij op dat moment verbleef in zijn gezicht gestompt, omdat hij het niet eens was met de manier waarop hij door hem werd bejegend. Naast de fysieke pijn heeft dit voorval op het slachtoffer, dat gewoon aan het werk was, veel indruk gemaakt. Collega’s van het slachtoffer zagen zich genoodzaakt om de alarmknop in te drukken waarna verdachte naar een isoleercel is gebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 augustus 2024. Hieruit blijkt dat in het verleden reeds meerdere keren voor (onder meer) diverse geweldsdelicten is veroordeeld.
Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
De rechtbank acht voor de bewezen verklaarde feiten, evenals de officier van justitie, een gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden, maar zal hiervan een iets langer deel (3 maanden) voorwaardelijk opleggen nu zij, anders dan de officier van justitie, verdachte zal vrijspreken van het in zaak C ten laste gelegde feit.
Het voorwaardelijke deel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Zaak A:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel kan worden toegewezen. De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De benadeelde partij heeft geen (schriftelijke) onderbouwing gegeven van de door hem gestelde schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 300,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat een nadere onderbouwing ondanks meerdere verzoeken daartoe, tot op heden niet is aangeleverd. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 20 april 2024 de wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan immateriële schade verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Zaak C:
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 1.903,15 aan vergoeding van materiële schade en € 250,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. alsmede € 18,- aan proceskosten.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor deze zaak geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair, en subsidiair en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A meer subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Zaak B:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Zaak A:
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 300,- (driehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Zaak C:
Verklaart
de benadeelde partij [slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2024.
[...]