ECLI:NL:RBAMS:2024:6369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
24/5674 en 24/5761
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening voor toegang tot noodopvang en begeleid thuis voor gezinnen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2024, wordt het verzoek van een alleenstaande moeder, verzoekster, om voorlopige voorzieningen afgewezen. Verzoekster had aanvragen ingediend voor toegang tot noodopvang en begeleid thuis voor gezinnen, maar deze aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster, ondanks haar hulpvragen op verschillende levensgebieden, in staat is om zich in de samenleving te handhaven. De afwijzing van de aanvragen is gebaseerd op het feit dat verzoekster geen stabiele woonomgeving heeft en dat het college de regiobindingseis aan haar mocht tegenwerpen. Verzoekster, afkomstig uit Ghana, heeft sinds 29 januari 2024 een verblijfsvergunning en verblijft met haar zoontje in Amsterdam, maar heeft nooit een eigen woning gehad. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van verzoekster niet zwaarder wegen dan de belangen van het college, en wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel geeft en dat dit niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/5674 en 24/5761

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2024 in de zaken tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M. Vaalburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. H. Kras).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvragen om toegelaten te worden tot de noodopvang en begeleid thuis voor gezinnen. [1]
1.2.
Verzoekster heeft op 28 mei 2024 een aanvraag ingediend voor begeleid thuis voor gezinnen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Met het besluit van 12 september 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat andere vormen van hulp – zoals door iemand uit eigen omgeving te vragen of door ondersteuning van het buurtteam – voldoende zouden zijn voor de hulpvragen van verzoekster.
1.3.
Op 3 oktober 2024 heeft verzoekster zich gemeld bij het Centraal Meldpunt Dakloze Gezinnen (CMDG) voor kortdurende opvang gezinnen (de noodopvang). Na een kort screeningsgesprek is ook deze aanvraag van verzoekster met het besluit van
3 oktober 2024 (het bestreden besluit 2) afgewezen.
1.4.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 (gezamenlijk: de bestreden besluiten) bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster,
mr. C.G.M. de Groot namens verzoekster, T. Oolman-Bakah als tolk en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.
2.1.
Verzoekster verzoekt in beide verzoeken de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat verzoekster en haar zoontje van 1,5 jaar, [Zoon] , opvang krijgen.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekster voert in dit kader aan dat zij en [Zoon] lange tijd in een kerk verbleven maar daar kunnen zij niet langer verblijven. Verzoekster heeft met haar zoontje geen vaste verblijfplaats. Dit is een onstabiele situatie die volgens verzoekster niet houdbaar is. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang hiermee voldoende aannemelijk gemaakt.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter daar niet aan gebonden.
4.2.
Verzoekster is afkomstig uit Ghana. Volgens verzoekster woont ze vijf jaar in Amsterdam. Ze heeft sinds 29 januari 2024 een verblijfsvergunning. [2] [Zoon] is geboren op [geboortedatum] 2023 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster verblijft met [Zoon] in Amsterdam, maar zij hebben nooit een eigen woning gehad. De laatste maanden sliepen zij in een kerk in Amsterdam. Op de avond van 30 september 2024 kregen verzoekster en [Zoon] van de kerk te horen dat zij per direct moesten vertrekken. Sinds die datum overnachten verzoekster en [Zoon] steeds op wisselende adressen.
Begeleid thuis voor gezinnen
5.
5.1.
Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit 1 motiveringsgebreken bevat en dat zij niet zelfredzaam kan worden geacht. Verzoekster is dakloos en leeft op straat met haar zoontje. Uit de screening van 28 mei 2024 blijkt dat zolang verzoekster geen stabiele woonomgeving heeft, zij niet in staat zal zijn om uit haar huidige situatie van dakloosheid te komen. Verzoekster bevindt zich in een impasse. Zonder een huis kan zij geen werk krijgen en zonder werk geen huis. Uit het feit dat verzoekster al lang geen stabiele woonomgeving heeft blijkt al dat ze niet zelfredzaam is. Haar hulpvraag kan niet worden opgelost door de kerk(gemeenschap) of door het buurtteam. Verzoekster heeft slechts een bijstandsuitkering. Verder is er sprake van een verleden van huiselijk geweld. Daarnaast is het onderzoek onzorgvuldig omdat de medische omstandigheden van verzoekster en [Zoon] onvoldoende zijn betrokken in de besluitvorming. Verzoekster heeft zwangerschapsvergiftiging gehad en heeft nog last van proteïnurie en van een hoge bloeddruk. Ook heeft zij behoefte aan GGZ-behandeling. [Zoon] is prematuur geboren en door artsen wordt opgemerkt dat hij nog altijd achterblijft en dat er zorgen blijven over zijn groei.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college heeft kunnen besluiten dat verzoekster niet in aanmerking komt voor begeleid thuis voor gezinnen. De gemachtigde van verzoekster levert wel begrijpelijke kritiek op de motivering van het bestreden besluit 1. De motivering in het bestreden besluit is immers zeer summier. Hoewel de besluitvorming in zoverre voor verbetering vatbaar is in bezwaar, merkt de voorzieningenrechter op dat uit het screeningsverslag van 28 mei 2024 en hetgeen op zitting is besproken naar voren komt dat verzoekster thuisloos is en haar eerste behoefte het vinden van een woning is. Uit het screeningsverslag komt naar voren dat verzoekster geen verslavingen heeft, geen justitiële contacten heeft, geen schulden heeft en goed voor zichzelf en haar zoontje kan zorgen. Op een aantal leefgebieden heeft verzoekster wel hulpvragen, zoals onder andere het niet hebben van huisvesting en werk, medische hulp, de Nederlandse taal niet machtig zijn en meer praktische hulpvragen bij haar financiën en administratie. Dat verzoekster een aantal hulpvragen heeft op een aantal levensgebieden betekent niet dat verzoekster zich niet kan handhaven in de samenleving. Verzoekster heeft niet onderbouwd waarom zij niet zelfredzaam is door haar zwangerschapsvergiftiging en niet is gebleken dat verzoekster GGZ-behandeling heeft gehad, heeft of nodig heeft. Verder blijkt uit het screeningsverslag dat de noodzakelijke hulp er voor [Zoon] is en verzoekster goed voor hem kan zorgen. Voor zover verzoekster toch hulp nodig heeft, omdat zij de Nederlandse taal en de samenleving niet goed kent, kan iemand uit de omgeving van verzoekster of het buurtteam verzoekster hierbij ondersteunen. Dat verzoekster een bijstandsuitkering ontvangt, rechtvaardigt ook niet de conclusie dat zij niet zelfredzaam is. Er lijkt bij verzoekster vooral sprake van een huisvestingsprobleem te zijn. Het huisvestingsprobleem van verzoekster is ontstaan doordat zij vijf jaar geleden naar Nederland is gekomen zonder over een passende woonruimte te beschikken en zij voor een langere periode illegaal in Nederland verbleef. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar standpunt dat het ‘niet-op-eigen-kracht-criterium’ te strikt is toegepast in haar geval. Bij verzoekster is geen sprake van problemen op meerdere opgegeven leefgebieden waardoor zij onvoldoende zelfredzaam zou zijn, waarvoor begeleid thuis voor gezinnen is bedoeld.
Noodopvang
6.
6.1.
Verzoekster voert aan dat de weigering van de noodopvang aan verzoekster vanwege de regiobindingseis in haar geval onredelijk is. Verzoekster woont al sinds 2020 in Amsterdam en heeft daarom ruim voldoende binding met de stad. Doordat zij zich niet eerder kon inschrijven, kan zij dit alleen niet onderbouwen met een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
6.2.
De noodopvang voor dakloze gezinnen in Amsterdam kwalificeert als buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechterlijke toetsing is in dat geval beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en de vraag of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden. [3] In het beleid staat het vereiste van regiobinding: alle leden van het gezin moeten minimaal de afgelopen vier jaar rechtmatig in Nederland hebben verbleven en de afgelopen vier jaar in Amsterdam hebben gewoond, blijkend uit de inschrijving in de BRP. [4]
6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de regiobindingseis voor toelating tot de noodopvang voor gezinnen aan verzoekster mocht tegenwerpen. Verzoekster voldoet niet aan het vereiste van regiobinding, omdat ze pas sinds 19 oktober 2023 in Amsterdam in de BRP staat ingeschreven en haar rechtmatig verblijf in Nederland pas heeft sinds 29 januari 2024 door de geboorte van [Zoon] [geboortedatum] 2023. Voor die tijd verbleef verzoekster illegaal in Nederland. Verzoekster heeft daarnaast ook nog geen begin gemaakt met het aantonen van binding met Amsterdam en heeft geen stukken ter onderbouwing overgelegd. Verzoekster heeft nu slechts een postadres aan de [adres] . Met het slechts hebben van een postadres in Amsterdam bouwt verzoekster geen regiobinding op met de stad. De voorzieningenrechter merkt op dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat het zelfredzaamheidscriterium niet in het bestreden besluit 2 tegengeworpen hoefde te worden, maar het college mocht verzoekster alsnog de toegang tot de noodopvang voor gezinnen alsnog weigeren op grond van de regiobindingseis.
Belangen van het kind
7.
7.1.
Verzoekster voert verder aan dat het onderzoek van het college niet zorgvuldig is geweest omdat de belangen van [Zoon] onvoldoende zijn meegenomen in de bestreden besluiten. Verzoekster verwijst hierbij onder andere naar de artikelen 3 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de motivering van beide bestreden besluiten summier is. In de bestreden besluiten ontbreekt de motivering over het belang van [Zoon] . De besluitvorming is op dit punt ook voor verbetering vatbaar in bezwaar. De gemachtigde van het college heeft op zitting echter terecht toegelicht dat tijdens de screening de situatie van [Zoon] uitvoerig aan de orde is gekomen. Dit blijkt ook uit het screeningsverslag van 28 mei 2024. [Zoon] heeft een dak boven zijn hoofd en hij verblijft bij zijn moeder. De voorzieningenrechter erkent dat het verblijf in de kerk en vervolgens bij wisselende kennissen zeker niet ideaal is voor [Zoon] . Maar dit neemt niet weg dat het onderzoek van het college voldoet aan de minimale vereisten van de belangen van het kind zoals beoogd in het IVRK. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van [Zoon] daarom voldoende zijn meegenomen door het college.
Belangenafweging
8.
8.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan. De voorzieningenrechter weegt de betrokken belangen als volgt af.
8.2.
Verzoekster heeft op zitting toegelicht dat zij voor elke nacht een slaapplek heeft kunnen vinden. Niet is gebleken dat er op dit moment concrete aanwijzingen zijn dat het verzoekster niet meer gaat lukken om een slaapplek te vinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande, het ontbreken van regiobinding en het ontbreken van problemen op meerdere leefgebieden in het kader van de zelfredzaamheid van verzoekster, het belang van verzoekster op dit moment niet zwaarder weegt dan het belang van het college voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2024.
buiten staat om
te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Begeleid thuis voor gezinnen was voorheen maatschappelijke opvang.
2.Een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:320.
4.Paragraaf 3.7 van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam, 2021.