ECLI:NL:RBAMS:2024:6366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
13/093202-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag met vrachtwagen op snelweg

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2020 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval te Duivendrecht. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, reed met een defect voertuig dat niet harder kon dan 20 km/u op een snelweg waar een maximum snelheid van 100 km/u gold. Ondanks eerdere waarschuwingen van de politie om niet te rijden met het defecte voertuig, besloot de verdachte toch de weg op te gaan. Het ongeval vond plaats toen het slachtoffer, dat met een veel hogere snelheid reed, tegen de achterkant van de vrachtwagen van de verdachte botste, met dodelijke gevolgen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gedragen, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop sinds het ongeval en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten was veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om adequaat te reageren op defecten aan hun voertuig en de gevaren die voortkomen uit onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank stelde dat de verdachte, als beroepschauffeur, extra voorzichtig had moeten zijn en had moeten handelen om de veiligheid op de weg te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/093202-21
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 28 november 2020 te Duivendrecht door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan
[slachtoffer ] is komen te overlijden, dan wel (subsidiair) het veroorzaken van gevaar op de weg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft zich zeer onvoorzichtig gedragen in het verkeer. Ondanks een defecte storingsmelding, die maakte dat hij niet harder dan 20 kilometer per uur (km/u) kon rijden, koos verdachte ervoor om met zijn vrachtwagen de weg op te gaan en is hij gedurende negen minuten met deze snelheid door blijven rijden. Ook op de snelweg waar een maximum snelheid gold van 100 km/u, reed verdachte met maar 20 km/u. Hij had, op het moment dat hij achter het defect kwam, direct zijn alarmlichten aan moeten zetten en naar een parkeerhaven moeten gaan, of op de vluchtstrook moeten gaan rijden. Uit onderzoek blijkt dat hij hiervoor ook de gelegenheid had. Verder blijkt uit camerabeelden dat hij zijn alarmlichten pas heeft aangezet nadat het ongeval had plaatsgevonden. De dag ervoor was verdachte nog door de politie aan de kant gezet in verband met hetzelfde defect, en is hij erop gewezen dat hij pas weer mocht gaan rijden als de storing was verholpen.
Oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
In de nacht van 28 november 2020 reed verdachte om 01:25 uur met zijn vrachtwagen met oplegger op de [adres 3] te Duivendrecht. De rijbaan bestaat daar uit twee rijstroken met aan de rechterkant een vluchtstrook. De maximum toegestane snelheid bedraagt 100 km/u. Verdachte reed op de rechter rijstrook met een snelheid van 20 km/u. Verdachte kon niet harder rijden vanwege een storing in het zogenaamde AdBlue systeem van zijn vrachtwagen. Het slachtoffer, [slachtoffer ] , die zich op dat moment met zijn auto van de linker naar de rechter rijstrook bewoog en met een veel hogere snelheid dan verdachte reed, is vervolgens tegen de achterkant van de oplegger van verdachte aangereden. Als gevolg van het ongeval is het slachtoffer op slag komen te overlijden.
Verdachte was eerder die nacht vertrokken vanaf [adres 1] . Daar was hij de dag daarvoor door de politie naar toegebracht, omdat hij ook toen op de snelweg was aangetroffen terwijl hij, als gevolg van dezelfde storing, met een snelheid 20 km/u reed. Uit tachograafgegevens bleek dat verdachte sinds zijn vertrek bij [adres 1] tot aan het ongeval gedurende negen minuten had gereden met een snelheid van ongeveer 20 km/u.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW [1]
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang. [2]
In deze zaak neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. Toen verdachte de dag vóór het ongeval door de politie van de weg was gehaald, is hem uitdrukkelijk te verstaan gegeven niet te gaan rijden als de auto niet zou zijn gerepareerd.
Verdachte heeft verklaard dat hij toen contact heeft opgenomen met zijn werkgever, waarna er een monteur is langs geweest. Volgens de monteur zou de storing zijn hersteld en kon hij weer gaan rijden. Wat hier ook van zij, toen verdachte de volgende dag bij [adres 1] vertrok, bleek dat hij nog steeds niet harder dan 20 km/u kon rijden. Het defect was dus niet verholpen.
Verdachte heeft vervolgens op meerdere momenten niet goed gereageerd op de situatie zoals die zich voordeed. Toen bleek dat hij geen snelheid kon maken had verdachte, voordat hij bij de snelweg kwam, nog voldoende tijd om voor een veilige oplossing te kiezen en te stoppen. Verdachte koos er echter voor om, ondanks het duidelijke gebrek aan snelheid, toch door te rijden en ook de snelweg op te gaan. Daar aangekomen had verdachte tenminste zijn alarmlichten aan moeten zetten en op de vluchtstrook moeten gaan rijden, om zo het overige verkeer, dat met normale snelheid en dus veel harder reed, de gelegenheid te geven hem op een veilige manier te passeren. Dit alles heeft verdachte niet gedaan, met het fatale ongeval als gevolg.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 28 november 2020 te Duivendrecht als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen met oplegger), daarmede rijdende over de weg, [adres 2] , zich zeer zodanig onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer ] ) werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte is rond 01.25 uur vanaf [adres 1] gaan rijden met zijn vrachtwagen, en
verdachte heeft geen acht geslagen op een storingsmelding op het dashboard ten gevolge waarvan het vermogen van zijn vrachtwagen sterk werd gereduceerd (tot maximaal 20 km/u), en
verdachte is vervolgens de autosnelweg op gereden ( [adres 2] ), terwijl het donker was en terwijl de toegestane maximum snelheid voor het verkeer ter plaatse 100 km/u betrof, en
verdachte heeft gedurende enige tijd met een snelheid gereden van niet meer dan (ongeveer) 20 km/u, terwijl verdachte daarbij niet zijn alarmlichten heeft aangezet en/of op andere wijze aan het overige verkeer kenbaar heeft gemaakt dat hij reed met een defect voertuig, waarna die [slachtoffer ] , in dezelfde rijrichting rijdend als verdachte, de vrachtwagen van verdachte niet tijdig heeft opgemerkt en met zijn personenauto met aanzienlijk snelheidsverschil is gebotst tegen de achterzijde van die vrachtwagen, ten gevolge waarvan voornoemde Chahbouni is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) voor de duur van 2 jaren.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer ] is komen te overlijden. Verdachte is met veel te lage snelheid op de snelweg gaan rijden., Hij heeft daarmee een onverantwoord groot risico op het ontstaan van een ongeval genomen, hetgeen zich vervolgens helaas ook heeft gerealiseerd. Verdachte had, zeker als beroepschauffeur van een dergelijk groot voertuig, direct in actie moeten komen op het moment dat hij zich realiseerde dat het defect, waarvoor hij eerder al was gewaarschuwd en zelfs door de politie van de weg was gehaald, nog niet naar behoren was verholpen. Het slachtoffer is met hoge snelheid tegen de vrachtauto aangereden en uit de schade die dit aan zijn voertuig teweeg heeft gebracht, blijkt dat hij kansloos was. Het plotseling overlijden van het pas dertig jarige slachtoffer heeft groot leed bij de nabestaanden teweeg gebracht.
Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als de onderhavige (ernstige schuld aan het ongeval, geen middelengebruik, dodelijk slachtoffer) uitgaan van een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren.
De rechtbank houdt de in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop. Het ongeval vond inmiddels bijna vier jaar geleden plaats. Verdachte diende sinds de datum van het ongeval, dus vanaf 28 november 2020, met vervolging voor dit feit rekening te houden. Dat brengt mee dat de redelijke termijn waarbinnen feiten dienen te worden berecht met bijna twee jaar is overschreden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juli 2024. Hieruit blijkt dat dat verdachte (in Nederland) niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en ook na dit feit in Nederland niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank komt, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd en acht een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden op zijn plaats. In verband met het belang van verdachte bij het bezit van zijn rijbewijs voor zijn werkzaamheden, mede in het licht van het tijdsverloop, zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel in voorwaardelijke vorm opleggen. Deze bijkomende voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2024.
[...]

Voetnoten

1.Wegenverkeerswet 1994
2.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822 en van 29 april 2008, LJN BD0544.