Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.Waar de zaak over gaat
2.De procedure
3.De beoordeling
2 Fee
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vordert [eiser] B.V., vertegenwoordigd door mr. J.H. Burger, van [gedaagde] B.V., vertegenwoordigd door mr. M.H. de Vries, betaling van achterstallige managementfees. [eiser] was drie-en-een-half jaar bestuurder van [gedaagde], waarvan de laatste drie jaar op basis van een managementovereenkomst. Na haar ontslag op 1 augustus 2023 heeft [eiser] een factuur gestuurd van ruim € 63.000 voor achterstallige fees. De rechtbank moet beoordelen of [eiser] recht heeft op deze achterstallige fees, die volgens haar € 6.655 per maand bedragen, en of zij ook recht heeft op een redelijke vergoeding voor de periode vóór de managementovereenkomst.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet gehouden is tot betaling van het gevorderde bedrag. De rechtbank stelt vast dat [eiser] in de periode na 1 oktober 2020 een lagere managementfee heeft gefactureerd en dat deze lagere bedragen door [gedaagde] zijn betaald. Dit wijst erop dat partijen het eens waren over de verlaging van de fee. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht in de periode vóór de managementovereenkomst, waardoor de vordering voor die periode niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt haar in de proceskosten van € 10.653,00.
De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg op 9 oktober 2024 en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.