RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser] ́ uit Schiedam, eiser
(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder,
hierna: de burgemeester
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] (vergunninghouder), te Muiden.
Inleiding
1.1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een exploitatievergunning van een alcoholverstrekkend horecabedrijf met tijdelijk terras aan het horecabedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) van vergunninghouder, gevestigd op de [adres 1] .
1.2.Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.3.Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De gemachtigde van de burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester. De vergunninghouder is niet verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2.1.Eiser is eigenaar van [naam 1] , een luxueuze souvenirwinkel gevestigd op de [adres 2] direct naast [bedrijf] .
2.2.Op 23 september 2022 is een exploitatievergunning aan [bedrijf] verleend. In het kader van het project [naam 2] en de plaatsing van een tijdelijke hulpbrug ter hoogte van het reguliere terras van [bedrijf] , is het reguliere terras tijdelijk verplaatst naar het parkeervak ter hoogte van [adres 2] .Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij ervaart met name overlast door de situering van het tijdelijke terras recht tegenover zijn winkel.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester de verlening van de exploitatievergunning, met name het tijdelijk terras ter hoogte van de winkel van eiser, terecht aan de vergunninghouder heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage.
5. In het bestreden besluit heeft de burgemeester uiteengezet dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde en/of de veiligheid niet nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf en het tijdelijke terras. De verkeersveiligheid maakt niet dat het terras op de tijdelijke locatie niet vergund kon worden. Het reguliere terras is immers ook aan de overkant van de straat gevestigd en in die zin verandert er dan ook niets aan de situatie. De afdeling V&OR (verkeer en openbare ruimte) heeft ook geen bezwaren geuit ten aanzien van dit terras. De burgemeester acht het niet onevenredig dat er tijdelijk een klein terras op het parkeervak voor de winkel van eiser wordt geplaatst, omdat eiser zelf geen terras vergund kan krijgen en het terras ook niet recht voor de winkel ligt, maar aan de overkant van de straat. Dat het terras iets groter is dan het reguliere terras, is niet onredelijk, nu het logisch is om een geheel parkeervak aan te wijzen, en niet een deel daarvan. Met de vergunninghouder is verder afgesproken dat er geen rij van gasten voor de winkel van eiser mag staan.
6.1.Eiser voert aan dat de burgemeester niet in overeenstemming met het gemeentelijk beleid heeft gehandeld. Uit het Terrassenbeleid 2011 (hierna: het Terrassenbeleid) en specifiek paragraaf 3.1.2. volgt namelijk het uitgangspunt dat terrassen direct aan de gevel van een horecabedrijf geplaatst dienen te worden. Slechts in uitzonderlijke situaties kan van dit uitgangspunt worden afgeweken, maar dan dient een maatwerkprocedure te worden gestart. De burgemeester heeft volgens eiser niet gemotiveerd dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie en voor zover die er al zou zijn, heeft de burgemeester nagelaten een maatwerkprocedure te doorlopen.
6.2.Eiser voert verder aan dat de burgemeester een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het woon- en leefklimaat in dit geval niet aan de verlening van de exploitatievergunning in de weg heeft kunnen staan. Eiser ervaart onevenredige hinder van het terras doordat bedieningspersoneel, rokers en bezoekers die wachten voor een plek op het terras, voor zijn etalage en/of de ingang van de winkel staan en hiermee het zicht op de etalage en de toegang tot de winkel belemmeren. De burgemeester heeft deze belangen niet betrokken in het bestreden besluit.
6.3Verder meent eiser dat de burgemeester heeft nagelaten haar besluit om een parkeerplek ten behoeve van het terras op te heffen, te motiveren ingevolge artikel 5.7 van het Terrassenbeleid. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat in het geval van de maatwerkprocedure, de exploitant een voorwaardelijke vergunning krijgt waarbij er niet meer dan drie overtredingen per jaar mogen plaatsvinden. Eiser meent dat er sprake is van drie overtredingen door [bedrijf] , waardoor de vergunning dient te worden ingetrokken.
7.1.Het Terrassenbeleid vormt een uitwerking van de weigeringsgronden van artikel 3.11 en artikel 3.17 van de APV en heeft onder meer tot doel om het gebruik van de openbare ruimte te reguleren en om de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat te waarborgen. Om te beoordelen of een van de weigeringsgronden van de APV van toepassing is, dient het college de aanvraag te toetsen aan het Terrassenbeleid. Als op grond van het Terrassenbeleid een vergunning verleend kan worden, betekent dat geen van de weigeringsgronden van artikel 3.11 en artikel 3.17 van de APV van toepassing is.
7.2.De rechtbank is met eiser van oordeel dat de burgemeester niet overeenkomstig het Terrassenbeleid heeft gehandeld. In het primaire en het bestreden besluit, noch in het advies van de adviescommissie komt het Terrassenbeleid aan bod. Dit betekent dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De burgemeester heeft in het verweerschrift en op zitting een nadere motivering gegeven. De rechtbank zal onderzoeken of er aanleiding bestaat om te bepalen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.3.In het verweerschrift en op zitting heeft de burgemeester toegelicht dat – anders dan eiser meent – niet hoefde te worden vastgesteld dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Uit het Terrassenbeleid volgt immers dat er in ieder geval sprake is van een uitzonderlijke situatie als direct aan de overzijde van het horecabedrijf geen plaats is voor een terras, maar schuin aan de overzijde wel. Nu dit het geval is bij het terras van [bedrijf] , is de rechtbank met de burgemeester van oordeel dat een nadere vaststelling ten aanzien van de uitzonderlijke situatie niet is vereist.
7.4.De burgemeester heeft vervolgens toegelicht dat de maatwerkprocedure van toepassing is en dat daarvoor moet worden getoetst aan paragraaf 5.13 van het Terrassenbeleid. Aan de hand van vier criteria wordt bepaald of er maatwerk moet worden geleverd. Die criteria zijn: toezicht op het terras vanuit de horecazaak, verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat en het meest doelmatige gebruik van de openbare ruimte. Volgens de burgemeester wordt aan de criteria voldaan.
7.5.Eiser heeft aangevoerd dat niet aan de criteria wordt voldaan. Op de zitting is door partijen onder andere discussie ontstaan over de vraag of er voldoende toezicht kon worden gehouden op het terras vanuit het restaurant van [bedrijf] . De burgemeester heeft - pas op de zitting - toegelicht dat de grootte van het raam van [bedrijf] zorgt voor een directe binding met het terras. Eiser stelt daarentegen dat er geen toezicht kan worden gehouden omdat het horecabedrijf op een hoger gelegen verdieping is gesitueerd en voor het raam tafels staan waardoor het zicht op het terras wordt belemmerd. Dat de exploitant onvoldoende toezicht kan houden, blijkt volgens hem ook uit het feit dat er nog altijd overlast wordt ervaren. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat wordt voldaan aan het toezichtcriterium. De rechtbank acht van belang dat de burgemeester in een soortgelijke zaak zich op het standpunt heeft gesteld dat indien er alleen met moeite zicht is op het terras – in die zaak onder andere omdat personeel direct tegen het raam moest gaan staan achter de klanten aan tafel om het terras te kunnen zien – er geen sprake is van direct toezicht zoals bedoeld in het Terrassenbeleid.
7.6.Nu onvoldoende is gemotiveerd dat aan de vier criteria voor het verlenen van maatwerk en daarmee het verlenen van een voorwaardelijke vergunning voor het tijdelijke terras wordt voldaan, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.
Conclusie en gevolgen
8.1.Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de burgemeester een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij in ieder geval de maatwerkprocedure uit het Terrassenbeleid moet worden gevolgd. De rechtbank geeft de burgemeester hiervoor 6 weken.
8.2.Omdat het beroep gegrond is moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De gevorderde reiskosten van de gemachtigde van eiser ad € 2,40 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat op grond van artikel 1, aanhef en onder sub d van het Besluit proceskosten bestuursrecht alleen de reiskosten van een partij of een belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2023;
- draagt de burgemeester op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Algemeen Plaatselijke Verordening 2008