ECLI:NL:RBAMS:2024:6221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
13/231002-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Denemarken

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank in Sønderborg, Denemarken. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1987, die momenteel gedetineerd is. De officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, heeft op 31 juli 2024 een vordering ingediend om het EAB in behandeling te nemen. De zitting vond plaats op 2 oktober 2024, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Rus.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van verdovende middelen in Denemarken op 5 juli 2024. De rechtbank heeft de rol van de opgeëiste persoon in het strafbare feit als voldoende omschreven geacht en heeft het verzoek om aanhouding van de raadsvrouw afgewezen.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Deense autoriteiten beoordeeld, die bevestigen dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/231002-24
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2024 door de Rechtbank in Sønderborg, Denemarken, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Rus, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 12 juli 2024 van de Rechtbank in Sønderborg (zaaknr. K01-3033-/2024).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Deens recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Genoegzaamheid
De verdenking die aan het EAB ten grondslag ligt, betreft – kort samengevat – de invoer van verdovende middelen in Denemarken op 5 juli 2024.
De rechtbank stelt voorop dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij dat strafbare feit. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is voldaan aan deze vereisten. De rol (de mate van betrokkenheid) van de opgeëiste persoon is genoegzaam omschreven. Hij zou als
medemisdadigerbetrokken zijn bij de door [medeverdachte] over de grens gebrachte verdovende middelen. Daarbij is nader geconcretiseerd dat de opgeëiste persoon betrokken zou zijn bij vooraf gemaakte afspraken en dat hij [medeverdachte] zou hebben aangespoord tot en medewerking zou hebben verleend bij de invoering van verdovende middelen.
De betwisting van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon zelf op 5 juli 2024 met de verdovende middelen de grens is gepasseerd, is een bewijsverweer dat – indien gevoerd – in de strafprocedure in Denemarken beoordeeld zal moeten worden in het licht van het daar beschikbare strafdossier.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden om de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de genoegzaamheid vragen te stellen over de rol van de opgeëiste persoon bij het feit waarvan hij wordt verdacht. Het door de raadsvrouw gedane verzoek om aanhouding wijst de rechtbank dan ook af.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Rigsadvokatenin Kopenhagen heeft bij brief van 6 september 2024 de volgende garantie gegeven:
“In compliance with article 5 (3) of the Council Framework Decision on European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/ JHA) and based on the request of the dutch judicial authorities, the Danish Director of Public Prosecutions hereby guarantees that [opgeëiste persoon] , when surrendered to the Danish authorities, will be returned to the Netherlands to serve his sentence there, provided that following his surrender a prison sentence or other measure depriving him of his liberty would be imposed upon him and he requests such a transfer.
The guarantee only allows the dutch authorities to alter any sentence by the Danish court within the conditions set out in Article 8 of the Framework Decision 2008/909, as amended by Framework Decision 2009 /299.
The Danish Director of Public Prosecutions also guarantees that [opgeëiste persoon] will be officially instructed during the procedures in Denmark about his right to request serving his prison sentence or other measure depriving him of his liberty in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank in Sønderborg (Denemarken) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C. Klomp en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.