ECLI:NL:RBAMS:2024:6188

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
24/4804
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening intrekking B&B-vergunning wegens niet-naleving vergunningsvoorschriften

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn Bed & Breakfast (B&B) vergunning heeft verloren, afgewezen. De vergunning was op 16 april 2020 verleend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze op 25 juli 2024 ingetrokken, omdat verzoeker zich niet aan de vergunningsvoorschriften zou hebben gehouden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij tot 1 december 2024 zijn B&B kan blijven exploiteren.

De voorzieningenrechter heeft op 30 september 2024 de zaak behandeld. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn financiële situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij afhankelijk is van de inkomsten uit zijn B&B en dat hij in de winter in financiële problemen kan komen zonder deze inkomsten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert en dat het besluit van het college niet evident onrechtmatig is. De intrekking van de vergunning is gebaseerd op het feit dat de plattegrond van de B&B niet overeenkomt met de feitelijke situatie en dat de B&B niet meer voldoet aan de oppervlakte-eisen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoeker de situatie niet snel kan legaliseren en dat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva en is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4804

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

en
het college van burgemeester & wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. S. Ramcharan).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking van zijn Bed & Breakfast (B&B) vergunning.
1.2.
Het college heeft op 16 april 2020 aan verzoeker een vergunning verleend ten behoeve van het exploiteren van een B&B op het adres [adres] [huisnummer] te Amsterdam. Omdat verzoeker zich volgens het college niet aan de vergunningvoorschriften heeft gehouden, heeft het college de B&B-vergunning met het bestreden besluit van 25 juli 2024 ingetrokken. Verzoeker heeft op 20 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en heeft daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.
2.1.
Verzoeker verzoekt om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker tot 1 december 2024 zijn B&B kan blijven exploiteren.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3.
3.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. De hoogste bestuursrechter heeft al overwogen dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. [1] Voordat de voorzieningenrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, moet zij eerst beoordelen of daar sprake van is.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker voorafgaand aan de zitting verzocht om een nadere onderbouwing te geven van het spoedeisend belang en dit zo mogelijk met stukken te staven. Verzoeker heeft in dat kader aangevoerd dat hij [functie 1] en [functie 2] is van beroep. In de zomer verdient hij geld met optreden op festivals en verhuur van zijn woonboot. In de winter is er weinig animo voor de verhuur van zijn woonboot en zijn er geen festivals, maar enkele optredens op scholen. Hier komt de urgentie vandaan dat verzoeker tot 1 december 2024 graag zijn B&B-vergunning wil houden en gebruiken, zodat hij genoeg geld kan sparen voor de komende winter. Anders komt verzoeker in de problemen en zal hij uiteindelijk zijn woonboot, die al sinds 1992 in de familie is, moeten verkopen. Op zitting heeft verzoeker desgevraagd nog toegelicht dat hij
€ 1800,- tot € 2000,- bruto per maand verdiend met zijn beroep als [functie 1] en de verhuur van zijn woonboot en dat hij graag tot 1 december 2024 zijn woonboot wil blijven verhuren zodat hij genoeg spek op de botten heeft voor de winter.
3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval niet gebleken van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker stelt weliswaar dat hij in een lastige financiële situatie verkeert en dat onomkeerbare gevolgen dreigen, hij heeft deze stelling echter niet voldoende inzichtelijk gemaakt en niet met stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoeker inkomsten zal derven als gevolg van het bestreden besluit, maar niet is onderbouwd dat op een zeer korte termijn een acute financiële noodsituatie ontstaat voor verzoeker. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is het bovendien nog mogelijk dat na afloop van de bodemzaak schadevergoeding of nadeelcompensatie wordt toegekend als blijkt dat het college (on)rechtmatig heeft gehandeld.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar indien het besluit evident onrechtmatig is. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat daar sprake van is. De B&B-vergunning van verzoeker is ingetrokken omdat de plattegrond die bij de vergunningsaanvraag is ingediend niet overeenkomt met de feitelijke situatie en omdat de B&B niet meer voldoet aan de oppervlakte-eisen. Verzoeker heeft zowel in zijn bezwaarschrift als in deze procedure bevestigd de huidige situatie afwijkt van de plattegrond die bij de vergunningsaanvraag is ingediend. Verzoeker voldoet dus niet (meer) aan de voorwaarden waaronder de B&B-vergunning aan hem is verleend. Als verzoeker de situatie in overeenstemming zou brengen met de ingediende plattegrond bij de vergunningsaanvraag, dan vergt dit een ingrijpende verbouwing van zijn woonboot. Niet is gebleken dat de situatie op korte termijn gelegaliseerd kan worden.
3.5.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:753 en van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:798