ECLI:NL:RBAMS:2024:6166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
13.236.486-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Bydgoszcz, Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 135 dagen wegens het niet nakomen van een taakstraf. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die zich baseerden op de verdedigingrechten en de rechten van de kinderen van de opgeëiste persoon, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszittingen in Polen en dat zij niet in persoon is verschenen, maar dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten, en heeft de zaak aangehouden tot uiterlijk 15 oktober 2024 voor verdere behandeling. De rechtbank heeft ook de medische situatie van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat er geen voldoende bewijs is dat haar rechten in Polen geschonden zullen worden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.236.486-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juni 2024 door
the Regional Court in Bydgoszcz III penal divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen onder gelijktijdig schorsing hiervan tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist
zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of District Court in Sosnowiecvan 13 februari 2020 met zaaknummer III K 228/19. In dit vonnis is een straf van
4 months and 15 days of deprivation of liberty (which corresponds to 135 days of substitute penalty of deprivation of liberty)aan de opgeëiste persoon opgelegd.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 en 10 september 2024 blijkt dat de “
deprivation of liberty” een taakstraf behelsde (dertig uur per maand gedurende negen maanden). Omdat de opgeëiste persoon zich heeft onttrokken aan het verrichten van de aan haar opgelegde taakstraf (
deprivation of liberty), heeft
the District Court in Bydgoszczbij beslissing van 9 november 2022 de vervangende hechtenis van 135 dagen opgelegd (zaaknummer IV Ko 1386/22).
De overlevering wordt aldus verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 135 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Dit is immers aangegeven in het EAB voor wat betreft het vonnis met kenmerk III K 228/19. De beslissing tot tenuitvoerlegging met kenmerk IV Ko 1386/22 behoeft niet getoetst te worden aan artikel 12 OLW, nu aan deze beslissing geen nieuwe veroordeling ten grondslag ligt en er bij de omzetting geen beoordelingsruimte was voor
the District Court in Bydgosczc.
De raadsman heeft primair bepleit dat de opgeëiste persoon geen gebruik van haar verdedigingsrechten heeft kunnen maken en dat artikel 12 OLW daarom aan overlevering in de weg staat. Evenmin is er aanleiding om af te zien van weigering op grond van artikel
12 OLW. De opgeëiste persoon verblijft namelijk al sinds 2017 in Nederland en had een Nederlands adres opgegeven waarop zij bereikbaar was voor de Poolse justitiële autoriteiten. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zij alleen door de politie is verhoord en op geen enkele zitting is geweest. De raadsman heeft subsidiair om aanhouding verzocht voor het stellen van nadere vragen die zien op het adres in Nederland dat de opgeëiste persoon stelt te hebben doorgegeven en het opvragen van - naar de Polen stellen door de opgeëiste persoon persoonlijk in ontvangst genomen - stukken die haar handtekening zouden bevatten.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Er is sprake van een adresinstructie en de opgeëiste persoon heeft stilzwijgend afstand gedaan van haar recht om ter zitting te verschijnen. Er is derhalve reden om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt immers:
EAB:
3.1b. the person was not summoned in person but by other means, on 25 November
2019, actually received official information of the scheduled date and place of the trial of District Court in Sosnowiec which resulted in the decision rendered in the case III K 228/19, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial; (…)
Aanvullende informatie van 9 september 2024
[de opgeëiste persoon], in the course of the proceedings conducted in the case files reference number III K 228/19, has indicated as her home address and address for delivery of correspondence the address [adres 2]. (…)
Aanvullende informatie van 10 september 2024
The case files reference number III K 228/19 was considered by the District Court in Sosnowiec at a court hearing scheduled for 30.01.2020, about the date of which [de opgeëiste persoon] was informed by sending to her address [adres 2] of an appropriate notice together with an instruction, that in the event of her failure to appear, the case will be considered in her absence, and the judgment rendered will not be subject to service. The above notification was collected by [de opgeëiste persoon] in person on 25.11.2019, (…)
De opgeëiste persoon is aldus tijdig en in persoon gedagvaard. De situatie van artikel 12, onder a, OLW doet zich voor. De niet onderbouwde stelling dat de opgeëiste persoon in 2019/2020 reeds in Nederland verbleef op een adres dat zij aan de Poolse justitiële autoriteiten had doorgegeven, doet hier niet aan af.
Gelet daarop mag de rechtbank de overlevering niet op grond van artikel 12 OLW weigeren.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat
in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Rechten van de kinderen van de opgeëiste persoon
Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon twee jonge kinderen heeft die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Haar huidige partner is niet in staat om alleen de zorg voor haar kinderen te dragen, nog daargelaten dat hij geen gezag over de kinderen heeft. Op grond van het arrest GN van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient ook te worden getoetst in hoeverre de rechten van het kind bij een overlevering worden geëerbiedigd. [4] In een andere overleveringszaak heeft de rechtbank daarom al deskundigen benoemd om alternatieven te onderzoeken voor de zorg voor de kinderen. [5] Daarom dient overlevering te worden geweigerd (
de rechtbank begrijpt: de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering) dan wel uitgesteld. Als de rechtbank de opgeëiste persoon zonder nadere onderzoek overlevert, doet zij dit zonder te weten hoe de situatie van de kinderen daarna zal zijn.
Indien de rechtbank de overlevering wel toestaat, wordt verzocht de feitelijke overlevering op te schorten om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zelf onderzoek te doen naar hoe de zorg voor haar kinderen dan moet worden vormgegeven.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De opgeëiste persoon heeft haar verweer niet onderbouwd. Niet is gebleken welke bijzondere omstandigheden zich voordoen in haar situatie, behalve dat zij twee kinderen heeft. De verdediging moet onderbouwen waarom overlevering in dit geval wegens de rechten van haar kinderen niet mogelijk zou zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt beroept de opgeëiste persoon zich op artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) in het licht van het arrest GN. Tevens heeft de opgeëiste persoon gerefereerd aan de tussenuitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2024.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is deze zaak niet vergelijkbaar met het arrest GN en de andere door hem genoemde overleveringszaak. De opgeëiste persoon heeft geen onderbouwing verstrekt van enige bijzondere omstandigheden betreffende haar twee dochters (die respectievelijk drie en vijf jaar oud zijn), alsmede van de situatie waarin zij (vanwege die omstandigheden) terecht zouden komen indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd.
Het enkele feit dat zij kinderen heeft en haar huidige partner niet voor hen kan zorgen, en overigens ook geen gezag over de kinderen heeft, is niet toereikend om aan te nemen dat er geen adequate zorg voor de kinderen voorhanden is indien de opgeëiste persoon aan Polen zou worden overgeleverd. Daar komt bij dat ten aanzien van de vaders van haar beide kinderen gesteld noch gebleken is dat zij niet voor de kinderen zouden willen en/of kunnen zorgen. Integendeel, de vader van haar jongste kind heeft aangifte tegen de opgeëiste persoon gedaan wegens het onttrekken van hun kind aan zijn ouderlijk gezag, waarmee hij naar het oordeel van de rechtbank impliciet te kennen heeft gegeven het ouderlijk gezag over hun dochter te willen uitoefenen. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon tijdens haar voorgeleiding tegenover de officier van justitie verklaard dat haar oudste (derde) dochter bij haar grootmoeder (van moederskant) in Polen verblijft. Niet is onderbouwd dat de andere dochters van de opgeëiste persoon daar niet ook zouden kunnen verblijven indien de opgeëiste persoon in Polen gedetineerd is.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank kan ten slotte in het kader van de vraag of overlevering kan worden toegestaan of niet, geen uitspraak doen over uitstel van de eventuele feitelijke overlevering. Daarom wordt het daartoe strekkende subsidiaire verzoek niet besproken.
6.2
Detentieomstandigheden
6.2.1
Medische situatie van de opgeëiste persoon
Door de raadsman is aangevoerd dat de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon
dusdanig is dat zij na overlevering aan Polen het risico loopt om aan een schending van artikel 4 Handvest te worden onderworpen. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat de opgeëiste persoon ernstige maagklachten heeft en recent is geopereerd. De opgeëiste persoon heeft daaraan toegevoegd dat zij geen maag meer heeft en om die reden een speciaal dieet moet volgen en extra vitaminen moet innemen. Gevreesd wordt dat zij in Poolse detentie-instellingen geen adequate behandeling krijgt en daarom aan een vernederende en onmenselijke behandeling wordt onderworpen. Dit blijkt uit het meest recente rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van februari 2024 waar in paragraaf 58 en 59 over de medische omstandigheden wordt gesproken. Die informatie ziet op alle detentie-instellingen en niet alleen op
remand prisons.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De verdediging heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat in Poolse detentie-instellingen geen goede gezondheidszorg aan gedetineerden wordt verstrekt. Weliswaar worden er enkele zorgen geuit, deze zijn echter niet zodanig dat kan worden aangenomen dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in Polen zijn gedetineerd en gezondheidsklachten hebben, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Aan de bespreking van de individuele situatie van de opgeëiste persoon komt de rechtbank dan ook niet toe.
6.2.2
Algemeen gevaar ten aanzien van ‘remand prisons’ in Polen
Ten aanzien van de opgeëiste persoon zijn naast het onderhavige EAB nog twee andere EAB’s uitgevaardigd die zien op de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, maar waarvan één EAB ook deels op vervolging ziet. [6] Deze twee EAB’s zijn tegelijkertijd door de rechtbank behandeld met het onderhavige EAB en in deze EAB’s wordt tegelijkertijd met het onderhavige EAB uitspraak gedaan.
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft deze rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het ‘
remand regime’ in Poolse detentie-instellingen terechtkomen, aangenomen. [7] Om die reden wordt de zaak met parketnummer 13.176.342-23 (EAB I) aangehouden voor het stellen van een vraag. Teneinde in alle zaken tegelijk einduitspraak te kunnen doen, zal de rechtbank daarom ook in deze zaak het onderzoek ter zitting heropenen onder gelijktijdige schorsing van het onderzoek.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk op 15 oktober 2024weer op zitting moet worden aangebracht;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens en L.P. van Kessel, griffiers
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, arrest GN (
5.Rechtbank Amsterdam, 7 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4954
6.Respectievelijk parketnummer 13.176.342-23 (EAB I, welk EAB mede ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen) en 13.259.869-24 (EAB III).