ECLI:NL:RBAMS:2024:6163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
13-237114-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de straf in Nederland

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Landgericht Heilbronn in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1997 en gedetineerd in Nederland, was in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, wat een rechtmatig belang voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de maatregel van plaatsing in een kliniek, die in Duitsland was opgelegd, niet kan worden overgenomen in Nederland, omdat het Nederlandse recht geen vergelijkbare maatregel kent. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland te bevelen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-237114-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2024 door het
Landgericht Heilbronnin Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
nu gedetineerd in P.I. [locatie te plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van de zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 29 november 2023 van het
Staatsanwaltschaft Heilbronn, referentienummer: R760 VRs 61 Js 23011/22, welk bevel is uitgevaardigd in verband met de tenuitvoerlegging van een bij vonnis van 27 februari 2023 van het
Landgericht Heilbronn(Duitsland) opgelegde gevangenisstraf, referentienummer: 8 KLs 61 Js 23011/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en plaatsing in een ontwenningskliniek. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 784 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
De rechtbank leidt uit het dossier, waaronder de stukken zoals die door de opgeëiste persoon zijn overlegd in het kader van een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie, af dat de opgeëiste persoon was begonnen met het uitzitten van de bij vonnis van 27 februari 2023 opgelegde vrijheidsstraf en vervolgens voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, maar dat hij zich kennelijk niet aan de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Zo heeft hij zich na zijn invrijheidstelling niet gemeld in de ontwenningskliniek, maar is hij naar Nederland vertrokken. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 29 november 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling van 27 februari 2023 waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
Het EAB vermeldt ten aanzien van die beslissing dat dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij dat proces. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is hiermee niet van toepassing op deze procedure.

4.Strafbaarheid;

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid wordt vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een ander deel van het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo een situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat de feiten deels op Nederlands grondgebied zijn gepleegd maar de weigeringsgrond niet aan de orde is, omdat de vervolging in Duitsland een aanvang heeft genomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat:
  • de vervolging in Duitsland is aangevangen;
  • het bewijs zich in Duitsland bevindt;
  • de Duitse autoriteiten de wens tot vervolging hebben geuit middels uitvaardiging van het EAB;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
Gelet op het voorgaande, vormt het gegeven dat het feit wordt geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde vrijheidsstraf en de maatregel van plaatsing in een kliniek kan worden overgenomen.
Met betrekking tot de maatregel van plaatsing van een kliniek overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 6a lid 2 onder a OLW jo artikel 2:13 lid 1 aanhef en onder i van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) wordt de overname van een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van de gezondheidszorg geweigerd indien deze niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg. Daarbij is van belang of de vrijheidsbenemende maatregel met toepassing van artikel 6a, vierde lid, OLW kan worden gewijzigd in een maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie. De rechtbank stelt vast dat het Nederlandse strafrecht geen maatregel kent op grond waarvan een veroordeelde voorafgaande aan of tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan worden opgenomen in een kliniek, waarbij de duur van die klinische opname vervolgens wordt verrekend met nog resterende gevangenisstraf. Dit betekent dat de rechtbank de maatregel van plaatsing in een kliniek niet kan overnemen. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de maatregel van plaatsing in een kliniek geen zelfstandig karakter heeft, in die zin dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf er per saldo toe zal leiden dat de maatregel vervalt [5] . Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zoals hierna wordt overwogen, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wel zal worden overgenomen. Mocht bij de tenuitvoerlegging daarvan blijken dat opname van de opgeëiste persoon in een verslavingskliniek nog steeds geïndiceerd is, kan daar in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling vorm aan worden gegeven.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen blijkt dat het verkeersfeit ook naar Nederlands recht strafbaar is. Ook het als lijstfeit opgenomen feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Uit de hiervoor en onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 WVW 1994, 2 en 10 Opiumwet, 47 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Heilbronn(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van (het restant van) de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf, voor zover deze bestaat uit een gevangenisstraf, in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel en L.P. van Kessel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 9 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2951.