ECLI:NL:RBAMS:2023:2951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/05235523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW in verband met verblijf in Nederland

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Local Court of Würzburg in Duitsland. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en er geen verwachting is dat hij zijn verblijfsrecht verliest door de opgelegde straf. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1970, is gedetineerd in Nederland en heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Duitsland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarvan nog 1.689 dagen resteren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de maatregel van plaatsing in een kliniek, die onderdeel uitmaakt van de Duitse straf, niet kan worden overgenomen in Nederland, omdat het Nederlandse recht geen vergelijkbare maatregel kent. De rechtbank concludeert dat de overlevering op basis van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd, maar dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland kan worden bevolen.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon blijft in gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/052355-23
Datum uitspraak: 9 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2019 door de
Local Court of Würzburg,Duitsland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de
Regional Court of Würzburg(Duitsland) van 18 juni 2013
met referentie 5Kls 822 Js 11121/12.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.568 dagen aan plaatsing in een kliniek en 1.689 dagen gevangenisstraf. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. In nadere informatie van 18 april 2023 omtrent de opgelegde straf is opgenomen:
“According to German criminal law, placement under section 64 is generally in addition to the custodial sentence. For this reason, the addition results in a time of more than 7 years.
However, the placement pursuant to Section 64 is credited against the custodial sentence until two thirds of the custodial sentence have been completed. If, for example, an offender is sentences to 3 years’ imprisonment and placement under section 64 and then spends 2 years in placement, these 2 years are fully credited against the 3 years’ imprisonment with the result that he would only have to spend 1 year in prison. However, the rest of the prison sentence is then regularly suspended ”
Bij e-mail van 22 april 2023 is daarnaast nog vermeld
“the maximum time [opgeëiste persoon] has left to spend in prison is 1.689 days”.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [4]
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. In de brief van 17 april 2023 heeft de IND het volgende verklaard:
“In antwoord op uw adviesverzoek van 14 april 2023 laat ik u weten dat de
strafrechtelijke feiten die u beschrijft, er niet toe leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn
verblijfsrecht verliest.”
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland
opgelegde vrijheidsstraf, bestaande uit een gevangenisstraf en een maatregel van plaatsing in een kliniek, kan worden overgenomen.
Met betrekking tot de maatregel van plaatsing van een kliniek overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6a lid 2 onder a OLW jo artikel 2:13 lid 1 aanhef en onder i van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) wordt de overname van een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van de gezondheidszorg geweigerd indien deze niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg. Daarbij is van belang of de vrijheidsbenemende maatregel met toepassing van artikel 6a, vierde lid, OLW kan worden gewijzigd in een maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie. De rechtbank stelt vast dat het Nederlandse strafrecht geen maatregel kent op grond waarvan een veroordeelde voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan worden opgenomen in een kliniek, waarbij de duur van die klinische opname vervolgens wordt verrekend met nog resterende gevangenisstraf. Dit betekent dat de rechtbank de maatregel van plaatsing in een kliniek niet kan overnemen. De onder punt 3 weergegeven aanvullende informatie leidt echter tot het oordeel dat de maatregel van plaatsing in een kliniek geen zelfstandig karakter heeft, in die zin dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf er per saldo toe zal leiden dat de maatregel vervalt. De duur van deze maatregel zou immers slechts in mindering strekken op de gevangenisstraf. . Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zoals hierna wordt overwogen, de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wel zal worden overgenomen. Mocht bij de tenuitvoerlegging daarvan blijken dat opname van de opgeëiste persoon in een verslavingskliniek nog steeds geïndiceerd is, dan kan daar in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling vorm aan worden gegeven.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf voor zover deze de gevangenisstraf betreft, waarvan nog 1689 dagen resteren.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde gevangenisstraf is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel van plaatsing in een kliniek niet, maar de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf wel kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a, 7, OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Local Court of Würzburg, Duitsland.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van (het restant van) de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf, voor zover deze bestaat uit een gevangenisstraf, in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872