Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een EAB dat is uitgevaardigd door het Boedapest Regionaal Gerechtshof op 12 mei 2023, met als doel de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1977, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De behandeling van het EAB vond plaats op 18 januari 2024, waarbij de opgeëiste persoon niet verscheen, ondanks een behoorlijke oproeping. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. J. van Veelen-de Hoop, was wel aanwezig, maar gaf aan niet gemachtigd te zijn en sinds juli 2022 geen contact meer te hebben gehad met haar cliënt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Echter, de rechtbank concludeert dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon kennis heeft kunnen nemen van de in artikel 23, derde lid, van de Overleveringswet (OLW) genoemde stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping en de bijbehorende documenten niet op de juiste wijze zijn betekend aan de opgeëiste persoon, die op het laatst bekende adres niet meer woonachtig was. De rechtbank overweegt dat er geen indicaties zijn dat een nadere betekening van de vordering en het EAB succesvol zou kunnen zijn, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. Ch.A. van Dijk en M.C.M. Hamer, rechters, in aanwezigheid van mr. E.A. Harland, griffier, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 1 februari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.