ECLI:NL:RBAMS:2024:15

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
13.293123-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De vordering dateert van 28 juni 2019 en betreft een EAB dat op 4 april 2019 is uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Bydgoszcz III, strafafdeling, Polen. De opgeëiste persoon is niet verschenen op de zitting van 6 december 2023, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Zijn raadsman, mr. O. Bolluyt, was wel aanwezig, maar gaf aan niet gemachtigd te zijn en geen contact meer te hebben met zijn cliënt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, maar vastgesteld dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon kennis heeft kunnen nemen van de in artikel 23, derde lid, OLW genoemde stukken. De officier van justitie heeft geprobeerd de oproeping op meerdere adressen in Nederland te betekenen, maar de opgeëiste persoon was niet meer woonachtig op het laatst opgegeven adres. De rechtbank concludeert dat er geen indicaties zijn dat een nadere betekening zou kunnen slagen, en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.293123-23 (was: 13.751544-19) (EAB II)
Datum uitspraak: 20 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 juni 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2019 door de Regionale Rechtbank in Bydgoszcz III, strafafdeling, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
laatst opgegeven verblijfplaats in Nederland:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 december 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. O. Bolluyt, advocaat in Almere is wel verschenen. Hij heeft meegedeeld dat hij niet gemachtigd is, dat hij geen contact meer met zijn cliënt heeft, dat hij niet het idee heeft dat zijn cliënt op een volgende zitting wel zal verschijnen en dat hij niet weet of zijn cliënt nog in Nederland is.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank constateert dat het in oktober 2019 de bedoeling is geweest om de vordering van de officier van justitie (van 28 juni 2019) te behandelen, maar dat de zaak toen van zitting is gehaald in verband met de gang van zaken in de procedure van EAB I (parketnummer: 13/292977-23, was: 13/751633-18), waarin het onderzoek geschorst was om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de onafhankelijkheid van
the Regional Court in Bydgoszcz.
De opgeëiste persoon is in onderhavige procedure niet aangehouden of gehoord. Pas op 5 december 2023 heeft een zogenaamde OM-betekening plaatsgevonden van de oproeping voor de zitting van 6 december 2023. Op het laatstelijk opgegeven verblijfadres in Nederland bleek de opgeëiste persoon niet (meer) woonachtig te zijn.
Uit artikel 23, derde lid, OLW volgt onder meer dat niet alleen de oproeping voor de zitting aan de opgeëiste persoon moet worden betekend:
Een afschrift van de krachtens het tweede lid vereiste vordering, met als bijlage een kopie van het Europees aanhoudingsbevel, de bijbehorende vertaling en, in voorkomend geval, de aanvullende informatie wordt aan de opgeëiste persoon betekend.
Op de vordering van de officier van justitie van 28 juni 2019 (onderaan) wordt hiervan melding gemaakt, maar uit het dossier volgt niet dat de vordering en de overige hiervoor genoemde stukken – in 2019 noch in 2023 – zijn betekend. Ook is niet gebleken dat deze stukken de opgeëiste persoon op andere wijze hebben bereikt.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden aangevangen met een inhoudelijke behandeling, omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon kennis heeft kunnen nemen van de in artikel 23, derde lid, OLW, genoemde stukken. Uit het dossier volgt voorts dat de officier van justitie ten behoeve van de zitting op 6 december 2023 op meerdere adressen in Nederland geprobeerd heeft de oproeping te betekenen. Op het laatst opgegeven verblijfadres was de opgeëiste persoon niet (meer) woonachtig. De officier van justitie heeft ter zitting verklaard geen idee te hebben waar de opgeëiste persoon (in Nederland) verblijft. Ditzelfde geldt voor de (niet-gemachtigd) raadsman van de opgeëiste persoon.
Onder deze omstandigheden zijn er geen indicaties dat een nadere betekening van de vordering en het EAB – al dan niet via een zogenaamde OM-betekening – in die zin zou kunnen slagen, aldus dat de opgeëiste persoon alsnog kennis zal kunnen nemen van deze stukken en dus van de inhoud van het EAB. De rechtbank concludeert – mede in het licht van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.