3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedures die ten grondslag liggen aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
Hierboven zijn de in onderdeel b van het EAB vermelde rechterlijke beslissingen weergegeven die ten grondslag liggen aan het EAB. Uit informatie in onderdeel d van het EAB blijkt dat tegen vonnis 3.I beroep is ingesteld en dat
the Circuit Court of Law in Swidnicabij arrest van 22 juni 2021 (referentie: IV Ka 173/21) in hoger beroep over deze zaak heeft geoordeeld. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt voorts dat aan tenuitvoerleggingsbeslissing 1 zogenaamde “triggering facts” ten grondslag liggen, te weten: de nieuwe strafbare feiten, waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld bij vonnis 2, vonnis 3.I (en arrest bij beroep) en vonnis 3.II.
Met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW zijn de volgende kaders van belang.
-
De situatie dat sprake is van een beroepsprocedure
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
-
De situatie dat sprake is van tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW indien bij die beslissing de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet is gewijzigd.
-
De situatie dat sprake is van een verzamelvonnis
Wat betreft het verzamelvonnis geldt dat als sprake is van wijziging van de duur van eerder onherroepelijk opgelegde straffen en de bevoegde autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt, de rechterlijke beslissing waarbij de verzamelstraf is opgelegd, moet worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
Zdziaszek)). Uit dit arrest volgt dat de bevoegde autoriteit bij Poolse verzamelvonnissen een beoordelingsmarge heeft met betrekking tot de duur van de verzamelstraf en dat Poolse verzamelvonnissen, die de duur van de opgelegde straffen wijzigen, dus altijd aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst.
Uit voornoemd arrest volgt dat ook de aan verzamelvonnissen ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, moeten worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft samengevat het volgende aangevoerd.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden toegepast ten aanzien van vonnissen 1 en 2 en er zijn geen redenen om daarvan af te zien. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW vormt geen beletsel voor het toestaan van de overlevering ten aanzien van verzamelvonnis 3 en de hieraan ten grondslag liggende vonnissen 3.I en 3.II. Daarbij geldt dat ten aanzien van vonnis 3.I de beroepsprocedure moet worden getoetst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd, samengevat.
Ten aanzien van verzamelvonnis 3 is de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder b OLW van toepassing: de opgeëiste persoon had een gemachtigd advocaat. Ten aanzien van het daaraan ten grondslag liggende vonnis 3.II kan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet worden toegepast nu de opgeëiste persoon bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid aanwezig is geweest. Ten aanzien van de overige vonnissen kan die weigeringsgrond wel worden toegepast, maar zijn er redenen daarvan af te zien. De opgeëiste persoon is in die procedures niet in zijn verdediging geschaad. Daarbij geldt dat ten aanzien van vonnis 3.I de beroepsprocedure moet worden getoetst.
Ten aanzien van vonnis 1 en tenuitvoerleggingsbeslissing 1
Vonnis 1
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis 1 heeft geleid, en dat dit vonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van vonnis 1 op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB verstrekte informatie blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft tijdens het voorbereidend onderzoek een adresinstructie gekregen en is daarbij gewezen op zijn rechten en plichten en op de gevolgen van het niet voldoen aan zijn verplichtingen. Tijdens zijn verhoor als verdachte op 21 april 2019 heeft hij als adres opgegeven: [adres 1]. De opgeëiste persoon heeft op 17 juli 2020 per post een dagvaarding voor de zitting met de beschuldiging ontvangen op dat adres. Hij is vervolgens niet verschenen op de zitting van 1 oktober 2020.
De rechtbank stelt op grond van deze informatie vast dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij vonnis 1 opgelegde vrijheidsstraf leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Tenuitvoerleggingsbeslissing 1
Gelet op het in de inleiding vermelde kader valt tenuitvoerleggingsbeslissing 1 niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De aan deze beslissing ten grondslag liggende vonnissen 2, 3.I (en arrest) en 3.II moeten wel aan artikel 12 OLW worden getoetst. De rechtbank zal die vonnissen (en dat arrest) hieronder aan artikel 12 OLW toetsen.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis 2 heeft geleid, en dat dit vonnis – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van vonnis 2 op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft tijdens het voorbereidend onderzoek een adresinstructie gekregen en is daarbij gewezen op zijn rechten en plichten en op de gevolgen van het niet voldoen aan zijn verplichtingen. Tijdens zijn verhoor als verdachte op 20 september 2021 heeft hij als adres opgegeven: [adres 2]. Er is op dat adres tot twee keer toe een bericht achtergelaten om de oproeping voor de zitting af te halen. De opgeëiste persoon is niet verschenen op de zitting van 25 februari 2022.
De rechtbank stelt op grond van deze informatie vast dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, op het door hem opgegeven adres is opgeroepen voor de zitting. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop ervan. Overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij vonnis 2 opgelegde vrijheidsstraf leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van verzamelvonnis 3 en de onderliggende vonnissen 3.I (en arrest) en 3.II
Verzamelvonnis 3
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot verzamelvonnis 3 heeft geleid. In het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd. Verder blijkt uit de toelichting dat een door hem gekozen en gemachtigd advocaat het verzamelvonnis heeft aangevraagd en dat die advocaat op de zitting aanwezig is geweest. De rechtbank maakt hieruit op dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich voordoet, wat maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet kan worden toegepast.
Vonnis 3.I (en arrest)
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg wel aanwezig is geweest op één zittingsdag waarop de zaak behandeld werd. Ook blijkt dat tegen vonnis 3.I beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon die hem ook in eerste aanleg had bijgestaan. Daarna is een procedure in beroep gevolgd en is arrest gewezen. Gelet op het in de inleiding vermelde kader moet de beroepsprocedure aan artikel 12 OLW worden getoetst.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 24 september 2024 dat de oproeping voor de zitting in beroep in persoon op 14 mei 2021 door de opgeëiste persoon in ontvangst is genomen. Gelet hierop doet zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW voor, wat maakt dat toepassing van de weigeringsgrond niet aan de orde is.
Vonnis 3.II
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon (met zijn advocaat) aanwezig is geweest op de inhoudelijke behandeling van de zaak op de zitting op twee zittingsdagen en akkoord is gegaan met de strafoplegging. Toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.