Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek op de zitting
2.Tenlastelegging
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Beoordeling of verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
4.Beslissing
spreektverdachte daarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats], heeft de rechtbank Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van een plofkraak op 17 juli 2021 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 27 augustus 2024 heeft de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, betoogd dat de verdachte samen met medeverdachten voorwerpen had die bestemd waren voor het plegen van de plofkraak. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.S.J. van Gestel, pleitte voor vrijspraak van de verdachte.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet bewezen kon worden dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de plofkraak. De rechtbank baseerde zich op de bevindingen van de politie, die op 17 juli 2021 een melding ontving over verdachte mannen bij een Mercedes en een Renault Clio. Bij de doorzoeking van de Mercedes werden goederen aangetroffen die vermoedelijk bestemd waren voor plofkraken, en er werden sporen veiliggesteld die naar de verdachte leidden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de sporen onvoldoende bewijs boden voor betrokkenheid van de verdachte, aangezien niet vastgesteld kon worden wanneer en hoe deze sporen op de gevonden voorwerpen terecht waren gekomen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde, omdat de omstandigheden en het bewijs niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. C.M. Berkhout als voorzitter, en mrs. J. Thomas en M. Nieuwenhuijs als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.C.A. Olsen.