ECLI:NL:RBAMS:2024:6105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
13/326192-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennep

Op 10 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 802 hennepplanten en 61,2 gram hennep. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat op 27 augustus 2024 plaatsvond, waarbij de officier van justitie, mr. R. Willemsen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1974, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.M. Keizer. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder de diefstal van stroom en water, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van stroom en water, en dat de verdachte niet als pleger van hennepteelt kon worden aangemerkt. Echter, de rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van 802 hennepplanten en 61,2 gram hennep. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uur, rekening houdend met de ouderdom van de feiten en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich enkel had laten leiden door financieel gewin, zonder oog te hebben voor de nadelige gevolgen van zijn handelen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/326192-23
Datum uitspraak: 10 september 2024
Promis vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 27 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 juni 2019 te Amstelveen schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: opzettelijk telen, dan wel aanwezig hebben, van 802 hennepplanten;
feit 2: diefstal van stroom door middel van braak/verbreking;
feit 3: diefstal van water door middel van braak/verbreking;
feit 4: opzettelijk aanwezig hebben van 61,2 gram hennep.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het gegeven dat de verdenkingen zijn gekoppeld aan een datum die al ruim vijf jaar achter ons ligt, zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geruime tijdsverloop geen aanleiding geeft om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, maar wel reden geeft om strafkorting toe te passen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel tijdsverloop is daartoe niet voldoende en bijkomende omstandigheden, die in combinatie daarmee tot een andere conclusie zouden kunnen leiden, zijn niet naar voren gekomen.
De rechtbank stelt verder vast dat de dagvaarding geldig is en deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde telen van hennep en het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van alle feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Onrechtmatigheidsverweer
Het binnentreden van het bedrijfspand van verdachte was onrechtmatig. Daardoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
Verdachte kan niet als pleger van hennepteelt (
feit 1) worden aangemerkt, omdat hij zelf geen telingshandelingen heeft verricht. Ook het aanwezig hebben van 802 hennepplanten (
feit 1) en 61,2 gram hennepresten (
feit 4) kan niet worden bewezen, omdat de daarvoor vereiste beschikkingsmacht ontbreekt. Verdachte had weliswaar wetenschap van de in werking zijnde hennepkwekerij in zijn pand, maar deze kwekerij bevond zich in een afgesloten ruimte waartoe verdachte geen toegang had. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat moet worden uitgegaan van 602 (en niet van 802) hennepplanten, gelet op pagina 4 van het dossier.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
De diefstal van stroom (
feit 2) en water (
feit 3) kan niet worden bewezen omdat verdachte zelf geen werkzaamheden aan de stroom- en watervoorziening heeft verricht en niet wist dat er ten behoeve van de hennepkwekerij stroom en water buiten de meter om werd afgenomen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 2 en feit 3
De rechtbank acht de diefstal van stroom (
feit 2) en water (
feit 3) niet bewezen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij geen wetenschap had van de diefstal van stroom en water. Het dossier bevat verder onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte het oogmerk, dus vol opzet, heeft gehad om stroom en water weg te nemen. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is voor bewezenverklaring van diefstal van stroom en water onvoldoende dat verdachte had kunnen vermoeden dat er stroom en water werden weggenomen doordat hij de stroom- en waterrekeningen betaalde en hij dat uit de hoogte van de rekeningen had kunnen en moeten afleiden. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring van feit 1 en feit 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 27 juni 2019 in [plaats] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 802 hennepplanten (
feit 1) en 61,2 gram hennep (
feit 4). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onrechtmatigheidsverweer
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De bevoegdheid tot het binnentreden op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet is gegeven als redelijkerwijs kan worden vermoed dat de Opiumwet wordt overtreden. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde hoge elektriciteitsverbruik, in combinatie met het gegeven dat in het bedrijfspand weinig bedrijfsactiviteit werd waargenomen en het eerder aantreffen van twee personen met Opiumwet-antecedenten aan de directe buitenzijde van dit pand, voldoende is voor een redelijk vermoeden dat de Opiumwet werd overtreden. De rechtbank verwerpt het onrechtmatigheidsverweer.
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 802 hennepplanten (
feit 1) en 62,1 gram hennepresten (
feit 4). De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het aantal hennepplanten in het proces-verbaal van relaas (602 stuks) een kennelijke verschrijving betreft, omdat verder in het gehele dossier en met name in het relevante proces-verbaal waarin over het binnentreden wordt gerelateerd, van 802 hennepplanten wordt gesproken.
Dat verdachte de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad, blijkt uit zijn verklaring dat hij heeft ingestemd met de inrichting van een hennepkwekerij in een ruimte in het pand dat hij huurde. De rechtbank is ook van oordeel dat hij wist van de in werking zijnde hennepkwekerij, onder meer omdat hij geld ontving uit de opbrengsten van deze kwekerij. Uit de verklaring van verdachte kan bovendien worden afgeleid dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van hennep. In een in werking zijnde hennepkwekerij kan immers hennep achterblijven. Verdachte heeft dit op de koop toegenomen. Anders dan door de raadsman betoogd, is voor het aanwezig hebben geen beschikkingsmacht en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de hennep vereist.
4.3.3.
Partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde telen
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zelf telingshandelingen heeft verricht. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is voor bewezenverklaring van het plegen van hennepteelt onvoldoende dat verdachte heeft ingestemd met de inrichting van een hennepkwekerij in zijn pand en wist van de in werking zijnde kwekerij. Verdachte zal daarom van het plegen van hennepteelt worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 27 juni 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van in totaal 802 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 4:
op 27 juni 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 61,2 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Strafoplegging

8.1
De eis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ouderdom van de feiten, hetgeen voor haar aanleiding geeft om strafkorting toe te passen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en aan verdachte geen staf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om te volstaan met een taakstraf voor de duur van 60 uur. Daarbij heeft de raadsman gewezen op het blanco strafblad van verdachte, het geruime tijdsverloop sinds het plegen van de strafbare feiten en het gegeven dat de ten laste gelegde periode slechts één dag beslaat. Voor een voorwaardelijk strafdeel is geen plaats meer.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij met 802 hennepplanten en 61,2 gram hennepresten in zijn pand. Verdachte heeft zich enkel en alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin en hij heeft geen oog gehad voor de nadelige gevolgen van zijn handelen. Buiten dat hennep schadelijk is voor de volksgezondheid, gaat productie van en handel in hennep gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarbij komt dat hennepkwekerijen brandgevaar met zich brengen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Ook heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er sprake is van een oud feit en dat berechting lang op zich heeft laten wachten.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, onder meer omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring. Omdat het feit in 2021 is gepleegd en verdachte daarna niet meer met justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank geen reden om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uur passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.A. Olsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 10 september 2024.
[..]