ECLI:NL:RBAMS:2024:6104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
13/338648-23, 13/107237-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en tweemaal poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 20 december 2023 schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. De zaak betreft twee slachtoffers, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], die door de verdachte met een stanleymes zijn verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers zouden komen te overlijden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij [benadeelde partij 1] € 6.316,68 en [benadeelde partij 2] € 1.998,73 aan schadevergoeding ontvangt. De rechtbank heeft ook beslist dat het stanleymes, dat bij het delict is gebruikt, verbeurd wordt verklaard. De verdachte heeft geen beroep op noodweer kunnen doen, omdat zijn reactie niet in verhouding stond tot de aanvallen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar heeft geen aanleiding gezien om een lagere straf op te leggen dan geëist door het openbaar ministerie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/338648-23 (A), 13/107237-24 (B) (gevoegd op de zitting)
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Promis vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentaire Inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 18 juni 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en van wat de heer [benadeelde partij 1] en zijn raadsvrouw, mr. A.Y. Bleeker, op de zitting naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en van wat namens de heer [benadeelde partij 2] door zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, op de zitting naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – tenlastegelegd dat hij zich op 20 december 2023 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd:
Zaak A
poging doodslag door [benadeelde partij 1] met een mes in de richting van de borst/de hals/het hoofd te snijden/steken.
Dit is
subsidiairtenlastegelegd als zware mishandeling,
meer subsidiairals poging zware mishandeling en
meest subsidiairals mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Zaak B
poging doodslag door [benadeelde partij 2] met een mes in de richting van het gezicht/het hoofd/de hand/de vingers te snijden/steken.
Dit is
subsidiairtenlastegelegd als zware mishandeling,
meer subsidiairals poging zware mishandeling en
meest subsidiairals mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] (
het primair tenlastegelegde in zaak A) als de poging tot doodslag op [benadeelde partij 2] (
het primair tenlastegelegde in zaak B) bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de beelden, de foto’s van de jas van [benadeelde partij 1] , de letselrapporten en de verklaringen van beide aangevers. De verklaringen van beide aangevers zijn betrouwbaar.
Door in de borststreek, het gezicht en de hals van de heer [benadeelde partij 1] te steken en door meermalen in de richting van het bovenlichaam en het gezicht van de heer [benadeelde partij 2] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zouden komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide pogingen tot doodslag (
het primair tenlastegelegde in de zaken A en B), omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Voorts moet verdachte worden vrijgesproken van zware mishandeling van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (
het subsidiair tenlastegelegde in de zaken A en B) omdat zij geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Ten aanzien van het
meeren het
meest subsidiair tenlastegelegdeheeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A poging doodslag
Verdachte heeft met een stanleymes in zijn hand slaande dan wel zwaaiende bewegingen – geen stekende bewegingen – richting de borst/ het bovenlichaam heeft gemaakt. Daarbij heeft verdachte de borst van [benadeelde partij 1] geraakt. Dit heeft geresulteerd in een lange snijverwonding in de borst die met zestien hechtingen is gehecht. De snijverwonding in de borst is door de kleding en de diepere huidlagen gedrongen. De afstand tot belangrijke, onderliggende structuren (zoals de longen, slagaders en zenuwen) is enkele centimeters. Uit een rapportage van forensisch arts dr. K.E. van den Hondel van 14 april 2024 blijkt dat het beschadigen van deze structuren de dood tot gevolg kan hebben.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens [benadeelde partij 1] heeft willen doden. De officier van justitie heeft bepleit dat verdachte hier wel het voorwaardelijk opzet op heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met een stanleymes in de richting van het bovenlichaam te zwaaien en daarbij [benadeelde partij 1] in het bovenlichaam te snijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [benadeelde partij 1] hieraan zou komen te overlijden. Dit handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het willen raken van [benadeelde partij 1] op het bovenlichaam en het daarbij raken van kwetsbare delen waardoor hij dodelijk verwond zou kunnen raken, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens ofwel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] is bewezen.
Zaak A poging zware mishandeling
Verdachte heeft voorts met hetzelfde stanleymes een slaande dan wel zwaaiende beweging richting het hoofd/het gezicht van [benadeelde partij 1] gemaakt. Daarbij heeft verdachte het gezicht van [benadeelde partij 1] geraakt waardoor [benadeelde partij 1] een krasverwonding op de wang heeft opgelopen.
Om tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling te komen, is vereist dat het opzet van verdachte erop gericht was om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte vol opzet had in die zin dat het zijn bedoeling was om [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet. Door met een stanleymes in de richting van het hoofd van [benadeelde partij 1] te zwaaien, waardoor [benadeelde partij 1] op de wang is geraakt, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] hierdoor ernstig verwond zou raken. In het gezicht is immers sprake is van kwetsbare delen zoals de ogen en [benadeelde partij 1] had door de handelwijze van verdachte een blijvend ontsierend litteken in zijn gezicht kunnen overhouden.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling op [benadeelde partij 1] eveneens is bewezen. [1]
Zaak B
Verdachte heeft met een stanleymes in zijn hand slaande dan wel zwaaiende bewegingen – geen stekende bewegingen – in de richting van [benadeelde partij 2] gemaakt, waarbij hij de vingers van [benadeelde partij 2] heeft geraakt. Dit heeft geresulteerd in drie snij- en krasverwondingen op de middel- en ringvinger van de rechterhand, waarvan er één huidbeschadiging met drie hechtingen is gehecht.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat hiermee geen sprake is van een poging tot doodslag op [benadeelde partij 2] . Voor een poging tot doodslag is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om [benadeelde partij 2] om het leven te brengen. Evenmin volgt hieruit dat verdachte, toen hij met het stanleymes in de richting van [benadeelde partij 2] zwaaide, de aanmerkelijke kans aanvaardde dat [benadeelde partij 2] daardoor zou komen te overlijden. Dat verdachte het gezicht van [benadeelde partij 2] had willen raken, vindt onvoldoende steun in het dossier. Het is namelijk niet komen vast te staan in welke richting verdachte met het stanleymes heeft gezwaaid.
De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van zware mishandeling omdat het opgelopen letsel – de snij- en krasverwondingen in de vingers – niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Weliswaar is in het kader van de vordering tot schadevergoeding door [benadeelde partij 2] gesteld dat hij nog steeds prikkelingen in zijn vinger ervaart en het vermoeden heeft dat een zenuw in zijn vinger is geraakt, maar uit de letselverklaring volgt dit niet. Het dossier bevat geen stukken waarmee eventueel blijvend zenuwletsel kan worden vastgesteld. Het medisch ingrijpen heeft bestaan uit het hechten van de oppervlakkige snijwonden in de hand van [benadeelde partij 2] , wat niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] . Om tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling te komen, is vereist dat het opzet van verdachte erop gericht was om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte vol opzet had in die zin dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer te zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake was van voorwaardelijk opzet. In de hand en in de vingers bevinden zich pezen en zenuwen die kunnen worden geraakt of zelfs doorgesneden. Daarbij bestaat het risico op verlies van een vinger. Door met een stanleymes te zwaaien op zo’n korte afstand van [benadeelde partij 2] dat hij in zijn hand geraakt werd door een afwerende beweging, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel aan de hand/de vingers had kunnen ontstaan.
De rechtbank komt tot het oordeel dat ook de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] is bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte:
zaak A
primair
op 20 december 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes,
- in de borst van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
op 20 december 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes,
- in het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
zaak B
op 20 december 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, in de vingers van voornoemde [benadeelde partij 2] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

6.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet slaagt. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding was geen sprake, omdat verdachte de aanval tegen aangevers inzette. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat aangevers zijn begonnen door verdachte te slaan, is niet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseisen voldaan. Het steken met een mes door verdachte staat immers niet in verhouding tot het slaan door aangevers. Daarbij had verdachte zich aan de situatie kunnen onttrekken door weg te gaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte voelde zich bedreigd. De bedreigingen begonnen al de dag vóór het incident, op 19 december 2023, en zetten zich voort op 20 december 2023. Verdachte was in de veronderstelling dat hij die dag, 20 december 2023, alleen met [benadeelde partij 1] had afgesproken, maar [benadeelde partij 1] nam onverwachts een voor verdachte onbekende man ( [benadeelde partij 2] ) mee. Op de beelden is te zien dat de eerste beweging van [benadeelde partij 1] is uitgegaan en niet van verdachte. Hierop heeft verdachte een stap achteruitgezet, wat moet worden aangemerkt als een verdedigende beweging. Daarbij komt dat [benadeelde partij 1] een lang mes bij zich had. Het een en ander maakte dat verdachte zich aangevallen voelde en zich genoodzaakt zag zich te verweren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. De angst en vrees veroorzaakt door de bedreigingen die zijn geuit op 19 en 20 december 2023, het feit dat verdachte in de minderheid was en het mes dat is getoond en waarmee stekende bewegingen zijn gemaakt, hebben geresulteerd in een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Als gevolg daarvan was de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de gedraging van [benadeelde partij 1] een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft opgeleverd, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Op de beelden is namelijk te zien dat [benadeelde partij 1] zijn arm richting verdachte beweegt, waarna verdachte een stap naar achteren zet. De rechtbank acht daarom de verklaring van verdachte dat [benadeelde partij 1] hier als eerste een duwende of slaande beweging naar verdachte heeft gemaakt, aannemelijk geworden. Dat [benadeelde partij 1] een lang mes bij zich had waarmee hij verdachte heeft geprobeerd te steken, is niet aannemelijk geworden, omdat daar in het dossier geen enkel aanknopingspunt voor te vinden is.
In reactie op [benadeelde partij 1] heeft verdachte met een uitgeschoven stanleymes in zijn hand richting aangevers gezwaaid. Dit staat niet in redelijke verhouding tot de duwende/slaande beweging van [benadeelde partij 1] . Bovendien had verdachte zich aan de situatie niet alleen kunnen, maar ook moeten onttrekken door weg te lopen. Hij had hiertoe alle mogelijkheid doordat het incident in de open lucht plaatsvond en hij, zo heeft verdachte zelf verklaard, niet door aangevers is vastgehouden. De rechtbank verwerpt het noodweerverweer omdat niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
Verdachte is door (op deze wijze) te zwaaien met een mes te ver gegaan in zijn verdediging, zodat sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding waarbij verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Bij een geslaagd beroep op noodweerexces kan die overschrijding verdachte strafrechtelijk niet verweten worden, als die het gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanwezigheid van een hevige gemoedsbeweging bij hem niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt waardoor geen sprake is van een situatie waarin de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging verontschuldigbaar was. Alhoewel er aanwijzingen zijn van een onderliggend conflict tussen verdachte en (personen uit de omgeving van) [benadeelde partij 1] en mogelijke dreigingen die in dat verband richting verdachte zijn geuit, heeft verdachte hier maar zeer beperkt openheid van zaken over gegeven. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit conflict dan wel de mogelijk geuite bedreigingen een dusdanig grote angst bij verdachte teweeg hebben gebracht, dat het excessieve geweld dat hij heeft toegepast daarmee te verklaren is. De rechtbank verwerpt daarom eveneens het beroep op noodweerexces.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Oplegging van straf

7.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten de volgende straf wordt opgelegd: een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte gedurende de proeftijd een contact- en locatieverbod ten aanzien van beide aangevers wordt opgelegd. Het locatieverbod houdt in dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet in een straal van 200 meter rondom de adressen van aangevers mag bevinden. De officier van justitie heeft gevorderd de verboden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijk deel met een lange proeftijd. Hierbij heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte bereid is om zich aan alle door de rechtbank noodzakelijk geachte voorwaarden te houden. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op en een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] door met een stanleymes in de richting van het bovenlichaam en het gezicht van [benadeelde partij 1] te zwaaien en daarbij een snijverwonding in de borst en een krasverwonding op de wang te veroorzaken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] door met een mes richting [benadeelde partij 2] te zwaaien en daarbij meerdere snij- en krasverwondingen op zijn vingers te veroorzaken. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de verklaringen van aangevers blijkt dat zij nog steeds klachten ondervinden door wat hen is overkomen, dat zij bang zijn en zich onveilig voelen en dat zij zich niet langer vrij voelen om hun leven te leiden zoals vóór het incident. Ook in algemenere zin zorgen dergelijke geweldshandelingen op straat voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Alhoewel verdachte, zoals eerder overwogen, geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de aanleiding van de bewezen feiten, lijkt ook aangever [benadeelde partij 1] niet het achterste van zijn tong te hebben laten zien. De camerabeelden spreken in ieder geval een deel van zijn verklaring tegen. De precieze achtergrond van het conflict is in deze strafzaak niet boven water gekomen, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat aangevers een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het conflict. Daar zal de rechtbank enigszins in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Daar waar oriëntatiepunten ontbreken, heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. Het strafblad is niet van invloed op de straf.
Verder is gekeken naar het reclasseringsadvies met betrekking tot verdachte van 7 maart 2024. Hierin adviseert de reclassering om, bij veroordeling, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om middels interventies of toezicht gedragsverandering te bewerkstelligen en de risico’s te beperken. De rechtbank ziet geen reden om van dit advies af te wijken en zal daarom geen voorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen aanleiding om, als bijzondere voorwaarde of anderszins, een contact- en locatieverbod op te leggen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, onder meer omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring. Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden op, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
 1 1 STK blauw/geel stanleymes (6438711);
 1 1 STK rode priem (6438697)
 1 1 STK telefoon, merk: Samsung (6438717)
 1 1 STK broek (6439106);
 1 1 STK handschoenen (6438764).
De rechtbank beslist, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, dat het stanleymes verbeurd wordt verklaard omdat daar het strafbare feit mee is gepleegd en dat de overige goederen aan verdachte worden teruggegeven.

9.Benadeelde partijen

9.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De heer [benadeelde partij 1] heeft € 7.041,59 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 2.041,59 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft [benadeelde partij 1] verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de heer [benadeelde partij 1] geheel wordt toegewezen. Ten aanzien van de kostenpost ‘sportabonnement’ heeft de officier van justitie aangegeven dat, hoewel de benadeelde partij deze kosten al vóór het incident had gemaakt, deze post toch toewijsbaar is, omdat de benadeelde partij er door het incident geen gebruik van heeft kunnen maken. Ook heeft de officier van justitie verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, alsmede het door de benadeelde partij verzochte contact- en locatieverbod.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat deze slechts deels moet worden toegewezen. Ten aanzien van de kostenpost ‘kleding’ moet een afschrijving van 50% worden toegepast, omdat uit het feit dat de benadeelde partij geen aankoopbon meer heeft, kan worden afgeleid dat het geen nieuwe jas betreft. Ten aanzien van de kostenpost ‘sportabonnement’ heeft de benadeelde partij niet onderbouwd dat hij hiervan geen gebruik kan maken. Ten aanzien van de kostenpost ‘eigen risico’ heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de mentale gevolgen onvoldoende met medische stukken zijn onderbouwd. Daarbij dient een billijkheidscorrectie te worden toegepast omdat ook de benadeelde partij schuld heeft.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De post ‘eigen risico’ ad € 816,68 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. De post ‘kleding’ is gedeeltelijk toewijsbaar, omdat de door de benadeelde partij opgegeven prijs de nieuwprijs betreft, terwijl niet is gebleken dat het daadwerkelijk een nieuwe jas betrof. Daarom past de rechtbank een afschrijving van 50% toe. De rechtbank bepaalt het toewijsbare bedrag voor de post ‘kleding’ op € 500,-. Deze schade zal voor het overige worden afgewezen. Met betrekking tot het sportabonnement waarvan de benadeelde partij stelt dat hij hiervan geen gebruik heeft kunnen maken, geldt dat dit geen rechtstreekse schade als gevolg van de bewezen feiten betreft. Ook als het steekincident niet had plaatsgevonden, had de benadeelde partij deze kosten gemaakt nu sprake is van een jaarabonnement. Voor zover de schade bestaat uit het verlies van levensgenot doordat hij door de verwonding niet heeft kunnen sporten, wordt deze schade verdisconteerd in de toegekende immateriële schadevergoeding. De rechtbank zal deze materiële schadepost dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding nu hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Gezien de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte en de grote inbreuk die daarmee op de benadeelde partij is gemaakt, is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door toedoen van verdachte letsel aan zijn borst met een blijvend litteken tot gevolg en letsel aan de wang opgelopen. Uit het schadeformulier blijkt dat de benadeelde partij zich tot op heden angstig voelt en kampt met slaapproblemen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de aard en de ernst van het letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het gevorderde bedrag ad € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding geheel worden toegewezen.
Eigen schuld
Verdachte stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat er ook aan [benadeelde partij 1] toe te rekenen omstandigheden zijn die tot de gevorderde schade hebben geleid als bedoeld in artikel 6:101 BW. Bij een dergelijk beroep op ‘eigen schuld’ is het aan de verdachte om de feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan het slachtoffer kan worden toegerekend. Het enkele feit dat [benadeelde partij 1] voorafgaande aan het steekincident de eerste aanvallende beweging heeft gemaakt, is in dat verband onvoldoende. Voor het overige heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete omstandigheden gesteld om een geslaagd beroep op het bepaalde in artikel 6:101 BW te kunnen doen.
De rechtbank stelt de totale schade daarom vast op € 6.316,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2023, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling voor de duur van 66 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De heer [benadeelde partij 2] heeft € 3.723,73 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 723,73 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft [benadeelde partij 2] verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ook heeft [benadeelde partij 2] verzocht om aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.
9.2.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de heer [benadeelde partij 2] geheel wordt toegewezen. Ook heeft de officier van justitie verzocht om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, alsmede het door de benadeelde partij verzochte contact- en locatieverbod.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De post ‘kleding’ dient te worden afgewezen omdat de benadeelde partij dit niet met bonnen heeft onderbouwd. Ten aanzien van de kostenpost ‘eigen risico’ heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de lichamelijke (blijvende zenuwschade) en mentale (PTSS) gevolgen onvoldoende met medische stukken zijn onderbouwd.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De post ‘eigen risico’ ad € 298,73 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. De post ‘kleding’ is naar het oordeel van de rechtbank gedeeltelijk toewijsbaar. De omvang van deze schadepost kan niet nauwkeurig worden vastgesteld, zodat de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid van artikel 6:97 BW en deze schade begroten op € 200,-. De gevorderde schadeposten zullen voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding nu hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft door toedoen van verdachte immers letsel aan zijn vingers opgelopen, waaraan hij blijvende littekens op de vingers heeft overgehouden. Gezien de aard van het handelen van de verdachte en de ernstige inbreuk die daarmee op de benadeelde partij is gemaakt, is de rechtbank voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Dit levert eveneens een grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding op, ook zonder dat de benadeelde partij met stukken heeft onderbouwd dat bij hem sprake is van PTSS.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de aard en de ernst van het letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt de totale schade vast op € 1.998,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2023, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling voor de duur van 29 dagen worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A
primair:poging tot doodslag
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling
zaak B
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast
verbeurdverklaringvan het stanleymes (6438711).
Gelast
teruggave aan verdachtevan de priem (6438697), telefoon (6438717), broek (6439106) en handschoenen (6438764).
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.316,68 (éénduizend driehonderdzestien euro en achtenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 december 2023 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat € 6.316,68 (zesduizend driehonderdzestien euro en achtenzestig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 66 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 498,73 (vierhonderdachtennegentig euro en drieënzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 december 2023 tot aan de dag van de voldoening.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.500,- (éénduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 20 december 2023 tot aan de dag van de voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat € 1.998,73 (éénduizend negenhonderdachtennegentig euro en drieënzeventig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.C.A. Olsen en V.D. Bennett, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2024.
[..]
[..]

Voetnoten

1.Zie voor een tegelijkertijd bewezenverklaring van het primair en het (meer) subsidiair tenlastegelegde de uitspraak van de Hoge Raad van 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187.