ECLI:NL:RBAMS:2024:6049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
13-203938-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en terugkeergarantie

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Tongeren, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 21 juni 2024 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1992, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in de Basisregistratie Personen ingeschreven. Tijdens de zitting op 28 augustus 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging heeft geen verweren gevoerd tegen de inhoud van het EAB, en de rechtbank heeft de wens van de opgeëiste persoon om de opgelegde straf in België te ondergaan, gerespecteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon geen aanspraak wil maken op de terugkeergarantie die hem door de Belgische autoriteiten is geboden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de overlevering niet afhankelijk te maken van een terugkeergarantie.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Op basis van een garantie van de Belgische autoriteiten is vastgesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden. De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-203938-24
Datum uitspraak: 11 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juni 2024 door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding van 21 juni 2024 van de onderzoeksrechter in Tongeren met referentie HA60.F1.2720/24/24CO9417//.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Referte

De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de inhoud van het EAB.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kenbaar gemaakt dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk de wens heeft om in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in België deze straf in België te ondergaan en dat hij geen aanspraak wil maken op te terugkeergarantie die hem in het kader van artikel 6 OLW is geboden. De raadsman heeft de rechtbank dan ook verzocht de overlevering niet afhankelijk te maken van de door de Belgische autoriteiten bij brief van 14 augustus 2024 verstrekte terugkeergarantie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in strijd is met de wet om de opgeëiste persoon zonder terugkeergarantie over te leveren aan België. Op grond van artikel 6 OLW kan de overlevering van een Nederlander slechts worden toegestaan als is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon de garantie heeft dat hij bij veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf deze straf in Nederland mag ondergaan. Er is ten behoeve van de opgeëiste persoon een dergelijke terugkeergarantie afgegeven. Vervolgens is het – na een eventuele veroordeling in de uitvaardigende lidstaat – aan de opgeëiste persoon om al dan niet van deze garantie gebruik te maken. De opgeëiste persoon is ingevolge deze garantie niet verplicht om terug te keren naar Nederland om daar de vrijheidsstraf te ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6, eerste lid, OLW geeft uitvoering aan artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6, eerste lid, OLW heeft echter een facultatief karakter en moet, als uitzondering op het uitgangspunt, restrictief worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de opgeëiste persoon (zonder nadere garanties) wordt overgeleverd. Artikel 6, eerste lid, OLW biedt de opgeëiste personen met de Nederlandse nationaliteit en voldoende binding met de Nederlandse samenleving de mogelijkheid om, met het oog op de doelen van re-integratie en resocialisatie, een beroep te doen op het recht om in geval van veroordeling tot een vrijheidsbenemende straf, deze straf in Nederland te mogen ondergaan. In dat geval kán de overlevering afhankelijk worden gemaakt van een terugkeergarantie en kán het ontbreken van een terugkeergarantie aan overlevering in de weg staan. Het facultatieve karakter van deze weigeringsgrond brengt echter met zich mee dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om van de toepassing van die weigeringsgrond af te zien. De wens van de opgeëiste persoon kan daarbij een rol spelen.
De restrictieve uitleg die de officier van justitie geeft aan artikel 6, eerste lid, OLW volgt de rechtbank dus niet, nu dit artikellid gezien moet worden in het licht van artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
In het onderhavige geval heeft de opgeëiste persoon uitdrukkelijk kenbaar gemaakt geen aanspraak te willen maken op de terugkeergarantie en de eventueel opgelegde vrijheidsstraf in België te willen ondergaan. Gelet op die wens van de opgeëiste persoon, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van de mogelijkheid om toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, OLW en zal de rechtbank de overlevering niet afhankelijk maken van een terugkeergarantie. Deze beslissing heeft tot gevolg dat, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, België niet gehouden is het vonnis ter erkenning en tenuitvoerlegging aan Nederland aan te bieden met het oog op tenuitvoerlegging van die straf in Nederland en dat de opgeëiste persoon de eventueel aan hem opgelegde vrijheidsstraf in beginsel in België zal ondergaan.
Daarbij wijst de rechtbank erop dat de opgeëiste persoon, ondanks het ontbreken van de terugkeergarantie, in alle gevallen de mogelijkheid behoudt om in een zogenaamde WETS-procedure de Nederlandse Staat te verzoeken de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf over te nemen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 14 augustus 2024 van de Directeur generaal ad interim bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, in Brussel de volgende detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 14 augustus 2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] 1992) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 21 juni 2024, ref. 24/037) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Leuven-Hulp indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is gelet op de hiervoor geciteerde, specifiek voor de opgeëiste persoon afgegeven garantie van de Belgische autoriteiten van oordeel dat er voor hem na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Het gevaar van een dergelijke behandeling is met deze garantie immers weggenomen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.