ECLI:NL:RBAMS:2024:6021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/713750 / HA ZA 22-135
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van voetpad en geschil over breedte en gebruik

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over het recht van erfdienstbaarheid van een voetpad. [Eiser] stelt dat [gedaagde] het voetpad heeft versmald door de verbouwing van haar tuinhuis, waardoor hij niet meer normaal gebruik kan maken van het pad. De rechtbank oordeelt dat het voetpad door de verbouwing te smal is geworden, vooral in de bocht van het pad. De rechtbank beveelt [gedaagde] om een hoek van 60 centimeter van haar tuinhuis af te halen om de doorgang te verbeteren. De tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen omdat [eiser] inmiddels een nieuwe schutting op de juiste plek heeft geplaatst. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet. De proceskosten worden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/ 13 /713750 / HA ZA 22-135
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Boer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. van Embden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 januari 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de brief van 25 mei 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het tussenvonnis van 8 juni 2022, waarin een descente is bepaald tijdens de mondelinge behandeling,
- het verkort proces-verbaal van descente en zitting op 19 september 2022, met de daarin genoemde stukken; van hetgeen verder door naar partijen op deze zitting naar voren is gebracht zijn door de griffier aantekeningen gemaakt; deze zittingsaantekeningen zijn in het dossier gevoegd,
- de akte van [eiser] van 30 maart 2023, met productie,
- de antwoordakte tevens verzoek mondelinge behandeling van [gedaagde] van 18 oktober 2023, met producties,
- de rolbeslissing van 18 oktober 2023 waarbij het verzoek tot mondelinge behandeling is ingewilligd,
- het proces-verbaal (van de schikking) van de mondelinge behandeling van 31 januari 2024, met de daarin genoemde stukken,
- het rolbericht van [eiser] van 24 juli 2024, met het verzoek om vonnis te wijzen,
- de nadere akte van [gedaagde] van 29 juli 2024, met het verzoek een mondelinge behandeling te gelasten.
1.2.
Daarna is een datum voor het vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren. Aan de achterkant van de huizen loopt een voetpad om van de achtertuinen naar de [openbare weg] te kunnen komen en gaan. Dit voetpad loopt over het perceel van [gedaagde] en [gedaagde] moet [eiser] (en de andere buren) hier gebruik van laten maken (recht van erfdienstbaarheid). [eiser] stelt dat [gedaagde] het voetpad heeft versmald door de verbouwing van haar tuinhuis, dat achterin haar tuin staat. [eiser] zegt dat hij daardoor niet meer op een normale manier gebruik kan maken van dit voetpad. [eiser] vordert herstel van het voetpad in de normale breedte. [gedaagde] heeft ook een tegeneis ingesteld die ziet op de erfafscheiding van [eiser] .
2.2.
De rechtbank oordeelt in deze zaak dat het voetpad door het nieuwe (grotere) tuinhuis van [gedaagde] niet meer op een normale manier kan worden gebruikt. De bocht die het voetpad maakt van de zuidzijde en naar de westzijde, bij de hoek van het tuinhuis van [gedaagde] , is met name te smal. Daarom oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] een hoek van 60 centimeter lengte en breedte van haar tuinhuis moet afhalen. De tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen omdat [eiser] inmiddels een nieuwe schutting op de juiste plek heeft neergezet.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is woonachtig aan de [adres 1] sinds 2018.
3.2.
[gedaagde] is woonachtig aan de [adres 2] sinds 1991.
3.3.
Er is een recht van overpad (erfdienstbaarheid) gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagde] , ten behoeve van (onder meer) [eiser] . [gedaagde] is dus het dienend erf en [eiser] het heersend erf. In de akte van 30 november 1965 staat:
“(…) wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad om over het bestaande pad te komen van – en te gaan naar de openbare weg ( [openbare weg] ).
(…)
Ten behoeve van het bij deze akte verkochte perceel en ten laste van het aan de verkopers in eigendom verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [woonplaats] [sectie + nummer] wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad om over het bestaande pad, welk pad onmiddellijk is gelegen achter de erven van de plaatselijke nummers [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] te komen van – en te gaan naar de openbare weg [openbare weg] ;”
3.4.
Op deze schermafbeelding van Google Maps is de situatie ingetekend.
Het huidige voetpad loopt vanaf de [openbare weg] via de gele lijn (3), rode lijn (2a en 2b) en de witte lijn (1a). De rode A is ingetekend op het tuinhuis van [gedaagde] . Zijde 2a is de westzijde van het voetpad (hierna: de westzijde) en zijde 2b de zuidzijde van het voetpad (hierna: de zuidzijde), die lopen langs het perceel van [gedaagde] (huisnummer [adres 2] ). Zijde 1a van het voetpad ligt achter het perceel van [eiser] (huisnummer [adres 1] ) en achter het perceel van de eigenaren van huisnummer [adres 8] .

3.5.
In 2020 heeft [gedaagde] het tuinhuis dat achterin haar tuin staat heeft vervangen voor een nieuw, groter, tuinhuis.
Tekst

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te veroordelen om het betreffende pad in de oorspronkelijke breedte van 2 meter te herstellen binnen 6 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dan wel gedeelte van de dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan het gevorderde te voldoen;
II. dan wel [gedaagde] te veroordelen tot het treffen van die maatregelen die de rechtbank juist acht;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat er een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd om naar de [openbare weg] te komen en te gaan. Het pad is door de bouw van het nieuwe tuinhuis van [gedaagde] zodanig versmald dat [eiser] niet meer op de normale wijze gebruik kan maken van het voetpad. Het voetpad is voor en na de bocht van de zuidzijde (2b) naar de westzijde (2a) nog maar 84 centimeter breed in plaats van 1.70 m. De versmalling van de doorgang heeft tot gevolg dat [eiser] wordt belemmerd in het genot van de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid. [gedaagde] handelt daarmee in strijd met de erfdienstbaarheid, dan wel handelt onrechtmatig jegens [eiser] en/of schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] .
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] voert aan dat de afstand tussen de schutting en het tuinhuis aan de westzijde weliswaar kleiner is geworden, maar de doorgangsbreedte is onveranderd. Er stonden eerst immers spullen opgeslagen onder de overkapping aan de zijkant van het tuinhuis, waardoor de manoeuvreerruimte hetzelfde is gebleven. Herstel van het overpad naar de oorspronkelijke breedte is daarom niet aan de orde. Bovendien is afbraak van het tuinhuis van [gedaagde] disproportioneel. De schade die dit zou opleveren staat niet in verhouding tot de beweerdelijke schending van het recht van overpad.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [eiser] te veroordelen het vlechtscherm op de wijze te plaatsen dat deze -recht- op de erfgrens wordt geplaatst en geplaatst te houden;
II. [eiser] te veroordelen dit binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis uit te voeren;
III. [eiser] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag indien hij in gebreke blijft bij uitvoering hiervan;
IV. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
4.6.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiser] een vlechtscherm op de erfgrens heeft staan aan de achterkant van zijn tuin, naast de poort naar het perceel van huisnummer [adres 1] . Dit scherm helt over en loopt 20 centimeter over de erfgrens over het perceel van [gedaagde] heen.
4.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
[eiser] heeft bij akte van april 2023 erkent dat uit de meting van het kadaster bleek dat het vlechtscherm oorspronkelijk 12 centimeter grensoverschrijdend was. [eiser] heeft hierna het vlechtscherm vervangen voor een schutting, zodanig dat er geen sprake is van overschrijding van de erfgrens.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Schikking
5.1.
Op de mondelinge behandeling van 31 januari 2024 hebben partijen een schikking bereikt. Partijen hebben toen (onder meer) afgesproken dat zij een taxatie zouden laten verrichten om de vierkante meterprijs te laten bepalen van de grond achter de percelen die in eigendom zijn van [adres 2] en gelegen zijn achter [adres 8] en [adres 1] (voetpad deel 1a afbeelding 3.4), zodat [eiser] en eigenaren van het perceel wonende op nummer [adres 8] konden bepalen of zij tot aankoop van dit stuk grond wilden overgaan.
5.2.
Uit de reactie van [eiser] van 24 juli 2024 en de akte van [gedaagde] van 29 juli 2024 blijkt dat [eiser] de getaxeerde waarde van het stuk grond te hoog vindt en hij het perceel niet wil kopen.
5.3.
Partijen hebben echter ook afgesproken dat als de verkoop van de grond aan [eiser] (of de eigenaren van perceel [adres 8] ) niet door zou gaan, op [eiser] een inspanningsverplichting zou rusten dat hij een akkoord van buurman [naam] zou verkrijgen op het verlagen van de schutting aan de westzijde van het voetpad naar een hoogte van 80 centimeter, gemeten vanaf de hoogte van het looppad, in elk geval een laagte waar normale volwassenfietssturen over heen kunnen. [eiser] is nog steeds (ook al is in deze procedure om vonnis gevraagd) aan deze inspanningsverplichting gebonden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] niet aan deze verplichting heeft voldaan, of in ieder geval heeft [eiser] dat niet aangetoond. Daarom bepaalt de rechtbank dat [eiser] alsnog aan deze verplichting moet voldoen en aan [gedaagde] binnen één maand na de vonnisdatum moet aantonen dat hij aan de inspanningsverplichting heeft voldaan tot het verlagen van de schutting aan de westzijde van het voetpad grenzend aan het perceel van [naam] .
Onderdeel van deze afspraak is verder ook dat [gedaagde] de schutting aan de zuidzijde van het voetpad dient te verlagen tot een zelfde hoogte, op haar kosten. [gedaagde] dient dan ook aan deze verplichting van de schikking te voldoen.
5.4.
Ondanks dat [eiser] eerst akkoord leek te zijn met de situatie zoals die nu is, waarbij het tuinhuis van [gedaagde] niet hoefde te worden weggehaald vanwege de afspraken die partijen daarover hadden gemaakt in de schikking van 31 januari 2024, is de uitwerking van de schikking niet gelukt. Daarom heeft [eiser] om vonnis gevraagd. Dat betekent dat de rechtbank nu een beslissing moet nemen over de vorderingen van partijen zoals die er aanvankelijk lagen.
5.5.
De rechtbank zal in de beslissing opnemen dat partijen zich aan deze verplichtingen dienen te houden. De tussen partijen afgesproken termijn is reeds verlopen, de rechtbank acht het redelijk dat partijen deze verplichtingen uitvoeren binnen een termijn van twee maanden na dit vonnis.
Erfdienstbaarheid van voetpad/overpad
5.6.
Tussen partijen staat vast dat er een erfdienstbaarheid van voetpad/overpad is gevestigd ten laste van het perceel van [gedaagde] , ten behoeve van het perceel van (onder meer) [eiser] . Partijen verschillen van mening over wat de breedte moet zijn van dit voetpad om er op normale wijze gebruik van te kunnen maken. Oftewel, zij verschillen van mening over de omvang van de gevestigde erfdienstbaarheid.
5.7.
De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan wordt bepaald door de akte van vestiging (art. 5:73 lid 1 BW). Bij de uitleg van die akte komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Uit de akte blijkt niet meer dan dat er een recht van overpad ten behoeve van een voetpad (dus niet een fietspad of weg) is gevestigd. Een bepaalde breedte is daarbij niet aangegeven. Het gaat dus om de mogelijkheid om het pad als voetpad te gebruiken. [eiser] heeft op basis van de akte geen recht op een pad van de oorspronkelijke breedte.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat de breedte van het voetpad aan de zuidzijde en aan de westzijde, waar het voetpad langs het tuinhuis loopt, 84 centimeter breed is. [gedaagde] betwist dit in zoverre niet. [gedaagde] betoogt echter dat de doorgangsbreedte hetzelfde is gebleven omdat er eerst spullen onder de afdak van haar oude tuinhuis stonden opgeslagen. Daarnaast betoogt [gedaagde] ook dat de afstand gemeten in de bocht van het voetpad van de zuidzijde naar de westzijde 123 centimeter is.
5.9.
Op onderstaande foto’s is de oude situatie te zien, met het oude tuinhuis van [gedaagde] met daaronder (aan de westzijde van het tuinhuis) opgeslagen spullen van [gedaagde] . Gebruikers van het voetpad liepen op die manier langs/onder haar tuinhuis over het voetpad aan de westzijde:
5.10.
Op onderstaande foto’s is de nieuwe, huidige situatie te zien, met het nieuwe tuinhuis van [gedaagde] . De foto’s zijn van het voetpad aan de westzijde:
5.11.
De rechtbank vindt de stelling van [gedaagde] onjuist, dat de doorgangsbreedte en de manoeuvreerruimte hetzelfde zijn gebleven. Ook de gemeten afstand van 123 centimeter in de bocht lijkt diagonaal van de hoek van het tuinhuis naar de hoek van de schutting te zijn gemeten. Zoals op bovenstaande foto’s goed is te zien, is het pad aan de westzijde inderdaad versmald door de bouw van het nieuwe tuinhuis van [gedaagde] . Daarmee is ook de bocht van het voetpad van de zuidzijde naar de westzijde smaller geworden. Om het voetpad normaal te kunnen gebruiken moet men ieder geval met een fiets aan de hand en met een rolstoel of kruiwagen op een normale manier door deze bocht heen kunnen. Het (horizontaal) vervoeren/ verplaatsen van een kano over het voetpad valt hier niet onder. De rechtbank heeft geconstateerd tijdens de descente van 19 september 2022 dat men moet ‘manoeuvreren’ om op met een fiets aan de hand of rolstoel door de bocht heen te kunnen. Bijvoorbeeld moest men het achterwiel van een fiets optillen. De rechtbank kan zich voorstellen dat bij een fiets met zware boodschappentassen dit lastig kan zijn, en dat valt ook onder normaal gebruik van het voetpad. Er is echter geconstateerd dat niet zozeer de breedte van het voetpad van 84 centimeter te smal is, als men namelijk rechtdoor gaat, past dit wel, maar het probleem zit met name in de breedte van de bocht van het voetpad van de zuidzijde naar de westzijde en omgekeerd.
Daarom oordeelt de rechtbank, ook rekening houdende met de proportionaliteit van de te nemen maatregelen, om [gedaagde] niet te gebieden om de hele zij- en achterkant van haar tuinhuis af te breken, maar om de hoek van het tuinhuis ‘af te schuinen’, zodat in de bocht van het pad een betere doorgang ontstaat.
5.12.
Daarbij heeft de rechtbank uitgerekend wat wel een acceptabele doorgang zou zijn in die bocht en hoeveel centimeter daarbij van de hoek van het tuinhuis zou moeten worden afgehaald/afgeschuind.
Gemeten van de hoek van het tuinhuis in de bocht zal zo wel aan de korte zuidzijde van het tuinhuis als aan de lange westzijde van het tuinhuis een stuk van 60 centimeter moeten worden afgehaald. Daardoor wordt de bocht (diagonaal gemeten) ± 42 centimeter breder.
5.13.
De vordering in conventie van [eiser] om het pad in de oorspronkelijke breedte van 2 meter te herstellen wordt dus niet toegewezen, hij heeft daar geen recht op, zoals onder 5.7 toegelicht. De rechtbank wijst het mindere van het gevorderde toe door slechts de breedte van het voetpad voor een gedeelte te herstellen, namelijk door te bepalen dat van beide zijdes van het tuinhuis, gemeten vanaf de hoek in de bocht zuidzijde/westzijde, 60 centimeter moet worden afgehaald.
5.14.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
5.15.
[gedaagde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
2.149,00
(3,50 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.768,43
in reconventie
5.16.
Ten tijde van de dagvaarding, conclusie van antwoord en de eerste mondelinge behandeling/descente van 19 september 2022 stond er op de erfgrens aan de achterkant van de tuin van [eiser] een vlechtscherm. [eiser] heeft in eerste instantie ontkend dat het vlechtscherm over de erfgrens op het perceel van [gedaagde] kwam. Uit de grensreconstructie van het kadaster van 2 november 2022 – die partijen hebben laten verrichten in het kader van de poging tot het bereiken van een minnelijke regeling – blijkt dat de rechtsvoorgangers van [eiser] het vlechtscherm 12 centimeter over de erfgrens hebben geplaatst.
5.17.
[eiser] heeft vervolgens de schutting één meter naar binnen geplaatst. Vóór de schutting, buiten de tuin van [eiser] aan de kant van het voetpad, heeft [eiser] nu zijn kliko’s geplaatst. Deze twee foto’s illustreren de situatie:
Oude situatie, rechtsachter vlechtscherm [eiser] - Nieuwe situatie, met kliko’s voor schutting [eiser]
5.18.
De huidige plek van de schutting en de plaats van de kliko’s voor de schutting is rechtmatig. Het oude vlechtscherm was 12 centimeter grensoverschrijdend. Door de nieuwe schutting één meter naar achteren te plaatsen, is 88 centimeter vóór de schutting ook de grond van [eiser] . Op deze grond mag [eiser] doen wat hij wil, waaronder het plaatsen van zijn kliko’s. Deze kliko’s zullen namelijk uitgaande van een reguliere kliko – zoals ook te zien op de foto – niet op het perceel van [gedaagde] staan.
5.19.
Dit betekent dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
5.20.
Hoewel [eiser] gedurende deze procedure heeft voldaan aan hetgeen door [gedaagde] was gevorderd en zij dus niet in het gelijk wordt gesteld, was de vordering terecht ingesteld en moet [eiser] daarom de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.074,50
(3,50 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.252,50

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verstaat dat partijen zijn gebonden aan de afspraken die zij hebben gemaakt zoals vastgelegd in het proces-verbaal van schikking van 31 januari 2024 onder randnummer 5, 6 en 7, zoals hiervoor besproken onder 5.1 tot en met 5.5,
6.2.
gebiedt/veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis om van beide zijdes van het tuinhuis, gemeten vanaf de hoek van het tuinhuis in de bocht van zuidzijde naar westzijde, 60 centimeter af te halen (zoals afgebeeld in overweging 5.12),
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 6.2 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.768,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 178,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.8.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.252,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 178,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.