ECLI:NL:RBAMS:2024:6007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/13/725424 / HA ZA 22-955-HV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelvonnis en aanvullend vonnis in faillissementen van besloten vennootschappen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 september 2024 een herstelvonnis en aanvullend vonnis gewezen in het kader van de faillissementen van verschillende besloten vennootschappen. De curator, vertegenwoordigd door mr. M.A.L.M. Willems, had verzocht om verbetering van een eerder vonnis van 24 juli 2024, waarin enkele kennelijke fouten waren gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat in rechtsoverweging 4.32 het jaartal moest worden aangepast van 2024 naar 2020, en dat het woord 'opschortende' in rechtsoverweging 4.46 onterecht was toegevoegd. De rechtbank heeft ook verzuimd te beslissen op de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. Z. Jurdik-Kliment, hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde verbeteringen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken tot verbetering en aanvulling toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de nodige wijzigingen doorgevoerd en de verbeteringen en aanvullingen op de minuut van het eerdere vonnis vermeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door griffier mr. K.E. Beerlage.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725424 / HA ZA 22-955
Herstelvonnis en aanvullend vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[curator]
te [vestigingsplaats] ,
handelend in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
ME Team B.V.
NB Team B.V.
NXT SSC B.V.
NXT LOG B.V.,
eiser,
advocaat: mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te Zwitserland,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FLV GROUP HOLDING AG,
gevestigd te Zug,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NXT MISS ETAM B.V.,
gevestigd te Diemen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NXT NEW BRANDS B.V.,
gevestigd te Diemen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NXT SSC HOLDING B.V.,
gevestigd te Diemen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NXT FASHION HOLDING B.V.,
gevestigd te Diemen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLV MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. Z. Jurdik-Kliment te Groningen.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagden] genoemd worden.

1.De verzoeken tot verbetering en aanvulling

1.1.
Bij brief van 30 juli 2024 heeft mr. M.A.L.M. Willems de rechtbank namens de curator verzocht om verbetering van het op 24 juli 2024 in deze zaak gewezen vonnis, in die zin dat:
het jaartal in rechtsoverweging 4.32 wordt aangepast van 2024 naar 2020,
het woord ‘opschortende’ voor voorwaarde in rechtsoverweging 4.46 en in het dictum te schrappen.
1.2.
In diezelfde brief heeft hij de rechtbank voorts verzocht om aanvulling van het hiervoor genoemde vonnis, in die zin dat de rechtbank alsnog beslist op de vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.3.
De rechtbank heeft [gedaagden] in de gelegenheid gesteld zich over deze verzoeken uit te laten. Bij brief van 16 september 2024 heeft mr. Z. Jurdik-Kliment namens [gedaagden] aan de rechtbank bericht dat de eerste voorgestelde verbetering geen reactie behoeft, maar dat tegen inwilliging van de tweede voorgestelde verbetering en tegen het verzoek tot aanvulling – samengevat – de volgende bezwaren bestaan. In rechtsoverweging 4.46 staat: “
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken zullen de vorderingen wel worden toegewezen onder de opschortende voorwaarde dat betalingen door [gedaagden] aan de curator worden gereserveerd totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist.”In het verlengde daarvan is dezelfde opschortende voorwaarde in het dictum opgenomen. Daarom is geen sprake van een fout in de zin van artikel 31 Rv. In het verlengde daarvan past ook de door de curator gewenste uitvoerbaarheid bij voorraad niet bij deze voorwaarde (bevattende een opschorting van de betalingsverplichting), zodat de rechtbank niet heeft verzuimd te beslissen over de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het vonnis van 24 juli 2024 sprake is van kennelijke fouten als bedoeld in artikel 31 rechtsvordering (Rv), die zich voor eenvoudig herstel lenen. Ook is verzuimd te beslissen op de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (in artikel 32 Rv). Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.2.
In rechtsoverweging 4.32 van het hiervoor genoemde vonnis gaat het om omzet die is verdiend in 2020 en niet in 2024. Dit volgt uit de feiten en de context en behoeft verder geen toelichting.
2.3.
Voor wat betreft het woord ‘opschortende’ geldt dat ter zitting door de rechtbank ter sprake gebracht dat in de conclusie van antwoord geen verweer is gevoerd tegen de vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en dat vervolgens is besproken dat de curator ermee zou kunnen instemmen dat betaalde bedragen zouden worden gereserveerd en niet uitbetaald zolang niet onherroepelijk op de vorderingen was beslist. Dit is als volgt in het proces-verbaal opgenomen:
De curator verklaart:
(…)
U vraagt of ik bereid ben toe te zeggen om in geval van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling toe te zeggen dat betalingen door [gedaagden] ten behoeve van laatstgenoemde worden gereserveerd totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist. Ik zou daarover moeten overleggen met de rechter-commissaris, maar dat zou geen probleem moeten zijn.”
en
Mr. Jurdik-Kliment verklaart:
Ik zou graag bij akte nog verweer voeren tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring in verband met het door u gesignaleerde restitutierisico. Ik hoor u zeggen dat ervan kan worden uitgegaan dat dat verweer bij deze is gevoerd en dat de curator inmiddels (onder voorwaarde van goedkeuring van de RC) heeft ingestemd met uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring onder de voorwaarde dat hij het door [gedaagden] eventueel betaalde bedrag zal reserveren totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist of nadat partijen daarover een bindende afspraak hebben gemaakt.”
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat in de context van een mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling is gesproken over een reservering van betaalde bedragen totdat er een onherroepelijke uitspraak of een vaststellingsovereenkomst zou zijn.
2.5.
In rechtsoverweging 4.46 van het vonnis wordt overwogen dat een voorschot van € 2 miljoen euro toewijsbaar is. Vervolgens wordt daaraan toegevoegd dat daaraan wel een voorwaarde wordt verbonden gelet op hetgeen ter zitting is besproken, namelijk dezelfde voorwaarde als in het proces-verbaal is opgenomen. Bij vergissing is daarbij het woord ‘opschortende’ toegevoegd en in het verlengde daarvan in het dictum. Het is echter evident dat de rechtbank niets anders heeft bedoeld dan is besproken ter zitting en is opgenomen in het proces-verbaal, namelijk dat de curator de betalingen door [gedaagden] ten behoeve van laatstgenoemde zou reserveren totdat er een onherroepelijke uitspraak zou zijn of een vaststellingsovereenkomst tussen partijen en dat sprake is van een kennelijke fout. Bovendien is betaling onder opschortende voorwaarde van reservering chronologisch gezien een onmogelijkheid; er kan pas worden gereserveerd nadat de betaling is ontvangen. Ook hieruit is dus kenbaar dat sprake is van een kennelijke fout.
2.6.
Voorts is evident dat de rechtbank in haar vonnis heeft willen bewerkstelligen dat het vonnis weliswaar uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard, maar dat de curator de betaalde bedragen wel zou reserveren. Het toewijzen onder de genoemde voorwaarde zou immers overbodig zijn als het vonnis
nietuitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard. De rechtbank heeft evenwel verzuimd op dit punt in het dictum een beslissing te nemen. Anders dan van de zijde van [gedaagden] wordt betoogd, volgt die afwijzing dus niet uit de bewoordingen in het dictum onder 5.3 waarin staat ‘wijst het meer of anders gevorderde af’. Er is hier sprake van een situatie als bedoeld in de uitspraak van de Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2465. De rechtbank zal daarom alsnog op dit punt een beslissing nemen.
2.7.
Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat er een punt ontbreekt achter 5.3 van het vonnis. Deze – niet inhoudelijke – schrijffout zal ook worden verbeterd.
2.8.
De rechtbank zal de verzoeken tot verbetering en tot aanvulling dan ook toewijzen als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat nummer 4.32 van het op 24 juli 2024 tussen de curator en [gedaagden] gewezen vonnis, waar staat
“Het geld dat werd verdiend met de verkoop van de kleding – volgens opgave van [gedaagde] circa 4,4 miljoen euro tot 15 december 2024 – kwam binnen op de rekening van NLS.”
wordt gewijzigd in
“Het geld dat werd verdiend met de verkoop van de kleding – volgens opgave van [gedaagde] circa 4,4 miljoen euro tot 15 december 2020 – kwam binnen op de rekening van NLS.”,
bepaalt dat nummer 4.46 waar staat
“De rechtbank heeft thans onvoldoende informatie om vast te stellen welk deel van de boedeltekorten voor rekening van [gedaagden] behoort te komen; er zou mogelijk reden kunnen zijn voor matiging, zoals onder 4.41 is overwogen. Vordering (I) is dan ook alleen toewijsbaar in de vorm van een verwijzing naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van het voor rekening van [gedaagden] komende (gedeelte van) het boedeltekort. De vordering tot betaling van een voorschot (II) is (hoofdelijk) toewijsbaar tot een bedrag van € 2 miljoen. De rechtbank acht mede op basis van de overgelegde aangiftes loonheffingen en rekening houdende met niet betaalde premies aannemelijk dat (ten minste) dit bedrag het gevolg is van de onbehoorlijke taakvervulling en niet van de lockdown. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken zullen de vorderingen wel worden toegewezen onder de opschortende voorwaarde dat betalingen door [gedaagden] aan de curator worden gereserveerd totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist.”
wordt gewijzigd en aangevuld als volgt
“De rechtbank heeft thans onvoldoende informatie om vast te stellen welk deel van de boedeltekorten voor rekening van [gedaagden] behoort te komen; er zou mogelijk reden kunnen zijn voor matiging, zoals onder 4.41 is overwogen. Vordering (I) is dan ook alleen toewijsbaar in de vorm van een verwijzing naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van het voor rekening van [gedaagden] komende (gedeelte van) het boedeltekort. De vordering tot betaling van een voorschot (II) is (hoofdelijk) toewijsbaar tot een bedrag van € 2 miljoen. De rechtbank acht mede op basis van de overgelegde aangiftes loonheffingen en rekening houdende met niet betaalde premies aannemelijk dat (ten minste) dit bedrag het gevolg is van de onbehoorlijke taakvervulling en niet van de lockdown. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken zullen de vorderingen wel worden toegewezen onder de voorwaarde dat betalingen door [gedaagden] aan de curator worden gereserveerd totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist.”,
bepaalt dat de nummers 5.1 en 5.2 waar staat
“veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan de curator van het niet voor matiging vatbare deel van de (boedel)tekorten van de NXT-vennootschappen nader op te maken bij staat onder de opschortende voorwaarde dat de betalingen aan de curator worden gereserveerd ten behoeve van [gedaagden] totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan de curator van een voorschot van € 2.000.000,00 (zegge tweemiljoen euro) onder de opschortende voorwaarde dat de betalingen aan de curator worden gereserveerd ten behoeve van [gedaagden] totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist,”
worden gewijzigd in
“veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan de curator van het niet voor matiging vatbare deel van de (boedel)tekorten van de NXT-vennootschappen nader op te maken bij staat onder de voorwaarde dat de betalingen aan de curator worden gereserveerd ten behoeve van [gedaagden] totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan de curator van een voorschot van € 2.000.000,00 (zegge tweemiljoen euro) onder de voorwaarde dat de betalingen aan de curator worden gereserveerd ten behoeve van [gedaagden] totdat daarover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak of vaststellingsovereenkomst is beslist,”,
bepaalt dat na nummer 5.2 van het op 24 juli 2024 tussen de curator en [gedaagden] gewezen vonnis dient te worden toegevoegd
“5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,”
en bepaalt dat 5.3 waar staat
“5.3. wijst het meer of anders gevorderde af “
wordt gewijzigd in

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.”,
3.2.
bepaalt dat deze verbeteringen en aanvullingen onder de vermelding van de datum 25 september 2024 worden vermeld op de minuut van het vonnis van 24 juli 2024,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 24 juli 2024 na ontvangst van dit vonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.