ECLI:NL:RBAMS:2024:6000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
754922 / FA RK 24/5209
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissingen van de Klachtencommissie GGZ over repatriëring op grond van de Wvggz

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Kuijper, beroep aantekende tegen de beslissingen van de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken. De zaak betreft de vraag of klaagster op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) gerepatrieerd mocht worden naar Zweden. Klaagster was niet aanwezig tijdens de zitting, omdat zij in Zweden verbleef en niet in staat was om terug te reizen naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de overplaatsing van klaagster niet inhoudelijk had beoordeeld, maar deze op formele gronden gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de repatriëring van klaagster onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke grondslag was voor een dergelijke beslissing op basis van de Wvggz. De rechtbank concludeerde dat de repatriëring tegen de wil van klaagster had plaatsgevonden, wat in strijd was met de wet. Daarnaast werd de beperking van de bewegingsvrijheid van klaagster binnen de kliniek als onterecht beoordeeld. De rechtbank heeft Arkin, de zorgaanbieder, veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1700,- aan klaagster, als gevolg van de onterechte repatriëring en beperking van haar bewegingsvrijheid.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/754922 / FA RK 24/5209
Beschikking van 25 september 2024van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van het door Arkin ingediende beroepschrift tegen de beslissingen van de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken van 24 juni 2024 en 22 juli 2024 met kenmerk [nummer 1] en [nummer 2] . Het betreft klaagster [klaagster] . De beslissingen zijn op 2 juli 2024 en 25 juli 2024 door Arkin ontvangen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 27 augustus 2024, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. In de tussenbeschikking is Arkin verzocht om schriftelijk een standpunt kenbaar te maken inzake de nog voorliggende vraag: “of de geneesheer-directeur op grond van de Wvggz, dan op grond van andere wetgeving, een wettelijke basis heeft om een persoon tegen zijn wil te repatriëren(…), zoals in het onderhavige geval is gebeurd’;
- het schrijven van zorgaanbieder Arkin van 13 september 2024;
- de door de advocaat van klaagster [klaagster] ter zitting overgelegde pleitnota.
De verdere mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 september 2024, in het gebouw van de rechtbank.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- advocaat van klaagster, mr J. Kuijper;
- psychiater en tevens waarnemend geneesheer-directeur, de heer O. de Peuter;
- arts van Arkin, Kliniek Nieuwe Meer, mevrouw [naam 1] ;
- arts (anios psychiatrie) van Arkin, Kliniek Nieuwe Meer, de heer J. Khoudja;
- arts, mevrouw [naam 2] ;
- verpleegkundige, mevrouw [naam 3] .
Omdat de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig acht, is hij niet ter zitting verschenen.
Klaagster was tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig. Volgens de advocaat is klaagster nog in Zweden. Zij is niet meer opgenomen, maar kan niet terug naar Nederland reizen omdat zij niet aan een paspoort kan komen.

2.Beoordeling

2.1.
De klachtencommissie heeft de overplaatsing van klaagster niet inhoudelijk beoordeeld. De klachtencommissie heeft de klacht op formele gronden gegrond verklaard nu niet is voldaan aan de vereisten van art. 8:16 lid 2 Wvggz omdat niet is komen vast te staan dat klaagster schriftelijk is geïnformeerd over de overplaatsing naar Zweden. Daarnaast heeft de klachtencommissie ten aanzien van de klacht tegen de beperking van de bewegingsvrijheid geoordeeld dat het niet was toegestaan klaagster te verbieden zich in de binnentuin te begeven. De redenering van Arkin dat klaagster niet naar buiten mocht omdat de hekken te laag zouden zijn en dat klaagster daar overheen zou kunnen klimmen en zich zo aan de zorg zou kunnen onttrekken is strijdig met de doelen van de Wvggz. Deze beperking van de bewegingsvrijheid is onaanvaardbaar en niet in verhouding. De klachtencommissie heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 180,00, waar klaagster een verzoek tot het vergoeden van schade van een bedrag van € 1700.00 had ingediend.
2.2.
Primair stelt Arkin zich op het standpunt dat het besluit om iemand te repatriëren naar een
zorginstelling in een ander land niet valt onder de Wvggz. Het betreft een zorginhoudelijk besluit
waarbij het met name gaat over het leveren van goede zorg. Het gaat hier dus niet om een besluit van
de geneesheer-directeur op grond van de Wvggz, een wet die immers alleen in Nederland - en dus alleen tot de grens - geldt. Desgevraagd door de rechtbank heeft Arkin haar eerdere standpunt, dat de repatriëring mocht plaatsvinden op grond van de aan klaagster aangezegde verplichte zorg ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’, ter zitting herzien. Klaagster is gerepatrieerd omdat zij in Nederland niet kon voorzien in haar eigen basisbehoeftes. Maatschappelijke re-integratie was niet mogelijk en klaagster is in het kader van goede zorg op grond van de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) gerepatrieerd. Daarmee meent Arkin ook dat de rechtbank niet bevoegd is om zich in deze Wvggz klachtprocedure uit te laten over de vraag of de repatriëring van klaagster in dezen rechtmatig is geweest. De Wvggz gaat immers niet op ten aanzien van het besluit om klaagster te repatriëren. De verzochte schadevergoeding van € 1700,- dient derhalve ook te worden afgewezen.
Subsidiair voert Arkin het volgende aan ten aanzien van de repatriëring. Klaagster is van tevoren geïnformeerd over het voornemen tot repatriëring. Klaagster was persisterend in haar wens, niet terug te willen naar Zweden. Arkin heeft de repatriëring desondanks doorgezet. Arkin maakt bij repatriëring gebruik van de diensten van Bijzonder vertrek (Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie). Binnen de DT&V zijn de regievoerders Bijzonder Vertrek belast met de repatriëring van kwetsbare personen, waaronder psychiatrische patiënten. De verplichte zorg wordt op het moment dat de cliënt de kliniek verlaat door de zorgverantwoordelijke ‘afgeschaald’ (er is geen sprake van schorsen van de zorg). Dat betekent dat er in een dergelijk geval geen sprake meer is van verplichte zorg na het verlaten van de kliniek. Er hoeft dus geen verplichte zorg aangezegd te worden op het moment dat iemand zich verzet bij het instappen in de auto. Op dat moment ligt de verantwoordelijkheid al bij DT&V en niet meer bij Arkin.
2.3.
Klaagster heeft aangevoerd dat er meerdere volgens de Wvggz klachtwaardige gedragingen van de geneesheer directeur en/of de zorgaanbieder zijn aan te wijzen die grond vormen voor de bevoegdheid van de rechtbank om te oordelen over de gedwongen overplaatsing van klaagster. Klaagster is als EU-onderdaan tegen haar wil naar Zweden overgebracht terwijl de wettelijke grondslag daarvoor ontbrak. Dat is onrechtmatig.
Ten eerste volgt uit de hele gang van zaken dat de repatriëring een besluit is geweest in het kader van artikel 8:16 Wvggz. Aan die beslissing kleefden diverse gebreken. Zo is de beslissing niet op papier gezet, terwijl bovendien niet aan de daarvoor geldende voorwaarden was voldaan. Geen van de vormen van verplichte zorg voorziet in een dergelijke vorm van beperking van de bewegingsvrijheid. Als er al sprake zou kunnen zijn van een repatriëring als vorm van verplichte zorg, dan is dit op geen enkele manier doelmatig en voldoet een en ander niet aan de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals gesteld in de Wvggz.
Daarnaast is de beslissing ten aanzien van de verplichte zorg niet door de geneesheer-directeur beëindigd in de zin van art. 8:18 Wvggz of ‘afgeschaald’, een term die de Wvggz overigens niet kent, maar kennelijk tijdelijk onderbroken als bedoeld in art. 8:17 Wvggz zónder dat die beslissing op papier is gesteld en terwijl aan de voorwaarden van art. 8:17 Wvggz niet is voldaan.
Tenslotte heeft klaagster, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:394, gesteld dat wanneer de zorgaanbieder niet de verplichte zorg verleent die in de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is opgenomen, of die andere vormen van verplichte zorg verleent dan in die machtiging staan vermeld, daarover een klacht kan worden ingediend en schadevergoeding kan worden verzocht.
Zowel in het geval van beëindiging of tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg alsook in het geval de verplichte zorg nog van toepassing was, is de beslissing tot repatriëring in strijd met de wet en dus onrechtmatig, aldus klaagster.
Omdat Arkin de beslissing tot repatriëring heeft genomen en door DT&V heeft laten uitvoeren, is zij voor die schendingen verantwoordelijk. Klaagster verzoekt op grond van bovenstaande deze klacht gegrond te verklaren en tevens de klacht over de bewegingsvrijheid in de binnentuin gegrond te verklaren en haar de schadevergoeding toe te kennen zoals die bij de klachtcommissie was gevraagd, te weten een bedrag van € 1700,-.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1.
Arkin heeft in de periode waarin in verband met de voortzetting van de crisismaatregel aan klaagster verplichte zorg werd verleend en tijdens de opname van klaagster, besloten om klaagster te repatriëren. Vast staat dat er geen sprake was van een behandelovereenkomst zoals bedoeld in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo); ten aanzien van klaagster was nu immers juist een crisismaatregel en een voortzetting daarvan verzocht en verleend omdat geen sprake was van een overeenkomst als bedoeld in die wet. De verplichte zorg was op het moment van het nemen van de beslissing om klaagster te repatriëren, niet beëindigd in de zin van artikel 8:18 lid 1 Wvggz. De geneesheer-directeur kan daartoe immers enkel beslissen indien het doel van de verplichte zorg is bereikt of als niet langer wordt voldaan aan het criterium voor verplichte zorg. Daarvan was geen sprake. Evenmin is gebleken dat er ten tijde van het besluit tot repatriëring sprake was van een tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg in de zin van artikel 8:17 Wvggz.
Het besluit tot repatriëring moet in beginsel dan ook worden beschouwd als genomen in het kader van de uitvoering van de door de rechtbank afgegeven machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Ook Arkin zag dit kennelijk zo. Bij het aanzeggen van de repatriëring heeft zij klaagster immers op de mogelijkheid gewezen om een vertrouwenspersoon in te schakelen in de zin van artikel 11.1 Wvggz. Op grond van dit artikel heeft deze vertrouwenspersoon, zoals klaagster ook heeft aangevoerd, “tot taak advies en bijstand te verlenen aan een persoon voor wie een verzoek voor een zorgmachtiging of een crisismaatregel wordt voorbereid of voor wie een zorgmachtiging is afgegeven of een crisismaatregel is genomen.”. Gelet hierop is de rechtbank in deze Wvggz-klachtprocedure bevoegd om te oordelen over de rechtmatigheid van de repatriëring naar Zweden.
2.4.2.
De vraag is vervolgens of het besluit tot repatriëring had mogen worden genomen op grond van de Wvggz. Het besluit tot repatriëring kan allereerst niet worden beschouwd als een beslissing tot overplaatsing in de zin van artikel 8:16 van de Wvggz. Artikel 8:16 ziet immers op overdracht aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of zorgverantwoordelijke. Op grond van de in artikel 1:1 van de Wvggz genoemde begripsbepalingen dienen onder deze begrippen personen en instanties te worden verstaan die zijn aangewezen in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (voor zover het de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke betreft), dan wel een rechtspersoon die vrijwillige en verplichte zorg kan verlenen zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Wvggz (voor zover het de zorgaanbieder betreft). Het betreft hier personen en instanties in Nederland. Artikel 8:16 van de Wvggz voorziet niet in overdracht naar een buitenlandse zorgaanbieder. Dit artikel is dan ook niet van toepassing in de onderhavige situatie.
2.4.3.
De stelling van Arkin dat, nadat klaagster de kliniek heeft verlaten, DT&V de verantwoordelijkheid voor klaagster heeft overgenomen en in zoverre mogelijk verantwoordelijk is geworden voor de repatriëring, vindt evenmin een wettelijke grondslag in de Wvggz. Daartoe geldt het volgende. Op grond van artikel 8:10 Wvggz mogen de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke en de zorgaanbieder bij de uitvoering van de crisismaatregel of zorgmachtiging de hulp inroepen van personen met kennis en ervaring met het verlenen van zorg en verplichte zorg en van ambtenaren van politie. Blijkens de toelichting op dit wetsartikel wordt hiermee ook het vervoer bedoeld door bijvoorbeeld ambulancepersoneel vanuit een ambulante situatie naar een kliniek. In zoverre kan de verplichte zorgvorm ‘beperken van de bewegingsvrijheid’, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, in sommige gevallen en onder strikte voorwaarden wel buiten de kliniek worden toegepast, bijvoorbeeld bij het vervoeren van een betrokkene. Hierbij geldt altijd dat de algemene uitgangspunten zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wvggz in acht dienen te worden genomen. Nu zoals hierboven is overwogen, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet was beëindigd, moet ook het vervoer van klaagster van de kliniek naar het vliegveld en zelfs verder tot aan de grens begrepen worden als een gevolg van de beslissing van Arkin om klaagster te repatriëren. Van een zelfstandige beslissing van DT&V is immers op geen enkele manier sprake.
2.4.4.
Op grond van het voorgaande was de Wvggz van toepassing op de situatie van klaagster. In de Wvggz is echter geen grondslag te vinden voor een besluit tot repatriëring tegen iemands wil.
Vastgesteld moet dan ook worden dat klaagster als EU-onderdaan tegen haar wil naar Zweden is overgebracht terwijl daarvoor de wettelijke grondslag in de Wvggz ontbrak. Arkin heeft deze beslissing genomen, dat deze beslissing is uitgevoerd door DT&V maakt dit niet anders. De klacht van klaagster is dan ook gegrond.
2.4.5
Met betrekking tot de klacht over de beperking van de bewegingsvrijheid binnen de kliniek, in die zin dat klaagster voornamelijk binnen moest blijven en slechts zeer beperkt naar buiten kon, zal de rechtbank conform de beslissing van de klachtencommissie oordelen. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat de beslissing om klaagster op deze manier te beperken in haar bewegingsvrijheid, niet is genomen in het kader van het verlenen van noodzakelijke zorg aan klaagster, maar in het kader van de aanstaande repatriëring. Gevreesd werd immers dat zij de kliniek zou verlaten voordat de repatriëring zou plaatsvinden. Nu het besluit tot repatriëren niet mocht worden genomen op grond van de Wvggz is ook het in het kader van die repatriëring toegepaste beperken van de bewegingsvrijheid geen proportionele maatregel geweest die in het kader van de zorg aan klaagster noodzakelijk was. Ook dit deel van de klacht is dan ook gegrond.
2.4.6.
Met name in de onterechte repatriëring ziet de rechtbank aanleiding om aan klaagster een schadevergoeding toe te kennen. Als gevolg van dit forse normovertredende en voor klaagster ingrijpende handelen heeft zij immers aanzienlijke immateriële schade geleden. Deze schade wordt begroot op het door klaagster verzochte bedrag van € 1700,- In dit bedrag is de schade geleden als gevolg van de onterechte beperking van de bewegingsvrijheid inbegrepen.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klachtonderdeel dat ziet op het overplaatsen van betrokkene naar Zweden gegrond;
- verklaart het klachtonderdeel dat ziet op het beperken van de bewegingsvrijheid gegrond;
- veroordeelt Arkin tot betaling van een schadevergoeding van € 1700,- (zeventienhonderdeuro) aan
klaagster;
- verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. R.H. Mulderije en mr. A.E. van Montfrans, rechters, in tegenwoordigheid van J. Koomen griffier, op 25 september 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.