Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 juni 2024,
- de incidentele conclusie tot voeging van Trannel van 10 juli 2024,
- de incidentele conclusie van antwoord van [eiser] van 24 juli 2024,
- de incidentele conclusie van antwoord van TSG van 24 juli 2024,
- de akte overlegging producties van Trannel, met producties 1 en 2,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024,
- de brief van 20 september 2024 van TSG met opmerkingen over het proces verbaal.
2.De feiten
3.De vordering in het incident
4.De beoordeling in het incident
geenvragen worden gesteld zich kan voegen in de zaak waarin
welvragen worden gesteld. In de wet is bovendien een aparte voorziening opgenomen voor inbreng van anderen dan de procespartijen: op grond van artikel 393 lid 2 Rv kan de Hoge Raad namelijk bepalen dat ook anderen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken over de prejudiciële vragen. Daarbij heeft de wetgever met name gedacht aan anderen die een rechtstreeks belang kunnen hebben bij het antwoord van de Hoge Raad. [7] Daarmee verdraagt zich niet dat die anderen door voeging ook als partij mee zouden kunnen doen met de prejudiciële procedure. Dat het aan de Hoge Raad is of zij in een concrete zaak gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat Trannel geen garantie heeft dat zij inbreng kan leveren, is een bewuste keuze van de wetgever. Dat leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van de verzochte voeging.
5.De beslissing
6 november 2024voor vonnis,