ECLI:NL:RBAMS:2024:5965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/13/747113 / HA ZA 24-205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in kansspelzaak met prejudiciële vragen

In deze kansspelzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2024 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De rechtbank heeft de vordering van Trannel International Limited tot voeging in de procedure afgewezen. Trannel, die betrokken is bij meerdere geschillen, wilde zich voegen aan de zijde van TSG Interactive Gaming Europe Ltd om commentaar te leveren op voorgenomen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde dat de mogelijke precedentwerking van de antwoorden van de Hoge Raad onvoldoende belang met zich meebracht voor Trannel om zich te mogen voegen. De rechtbank benadrukte dat de prejudiciële procedure is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen voor meerdere zaken en dat het niet in het systeem van de wet past dat partijen zich kunnen voegen in zaken waarin vragen worden gesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat Trannel niet heeft aangetoond dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure tussen [eiser] en TSG. De rechtbank heeft Trannel in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.406, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De beslissing is openbaar uitgesproken en de zaak zal op 6 november 2024 weer op de rol komen voor vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/747113 / HA ZA 24-205
Vonnis in incident van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.Z. Loonstein,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TSG INTERACTIVE GAMING EUROPE LTD,
gevestigd te San Giljan (Malta),
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A.I. Verheul,
en
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Sliema (Malta),
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. Novakovski.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser] , TSG en Trannel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juni 2024,
  • de incidentele conclusie tot voeging van Trannel van 10 juli 2024,
  • de incidentele conclusie van antwoord van [eiser] van 24 juli 2024,
  • de incidentele conclusie van antwoord van TSG van 24 juli 2024,
  • de akte overlegging producties van Trannel, met producties 1 en 2,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024,
  • de brief van 20 september 2024 van TSG met opmerkingen over het proces verbaal.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag vonnis wijst in het incident.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 12 juni 2024 beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Bij tussenvonnis van diezelfde datum in een zaak tussen een andere kansspelaanbieder en voormalige klant [1] , heeft de rechtbank Noord-Holland eveneens beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen. Beide rechtbanken hebben partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vragen die zij voornemens zijn te stellen.
2.2.
In een vergelijkbare zaak [2] tussen Trannel en een voormalige klant heeft deze rechtbank bij tussenvonnis van 12 juni 2024 bepaald dat die zaak wordt verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025. De rechtbank heeft als reden daarvoor gegeven dat de beantwoording van de prejudiciële vragen ook van belang is voor de beslissing in die zaak.
Bij tussenvonnis van 17 juli 2024 heeft de rechtbank partijen in die zaak in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aanhouding van de zaak. Trannel heeft vervolgens verzocht om voort te procederen en ook in haar zaak prejudiciële vragen te stellen. De wederpartij van Trannel heeft zich daartegen verzet.

3.De vordering in het incident

3.1.
Trannel vordert dat de rechtbank haar toestaat zich aan de kant van TSG te voegen in de procedure en haar in de gelegenheid stelt zich (ook) uit te laten over de voorgenomen prejudiciële vragen. Daarbij vordert zij dat [eiser] in de kosten van het incident wordt veroordeeld en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
Omdat het verzoek van Trannel in de eerder genoemde zaak om voort te procederen en ook prejudiciële vragen te stellen, waarna zij zich over die (voorgenomen) prejudiciële vragen zou kunnen uitlaten, bij beslissing van vandaag wordt afgewezen, heeft Trannel voldoende belang bij de beoordeling van haar vordering in het incident in deze zaak tot voeging aan de zijde van TSG om zich op die manier (alsnog) over de voorgenomen prejudiciële vragen te kunnen uitlaten.
3.3.
Trannel voert als grond voor haar verzoek het volgende aan. Zij is als gedaagde betrokken bij talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen. Trannel beschikt daardoor over aanvullende feitelijke en juridische informatie die kan leiden tot een herformulering van de voorgenomen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en van invloed kan zijn op de beantwoording daarvan. Daarbij gaat het deels om informatie die specifiek op Trannel ziet en in die zin uniek is. Verder wijst Trannel erop dat het in deze zaak (tussen [eiser] en TSG) gaat om pokerspelen zodat de vragen ook specifiek zien op pokerspelen. Zodoende wordt geen rekening gehouden met de feitelijke en juridische gevolgen van de verschillende soorten online kansspelen, in het bijzonder niet de kansspelen die het meeste werden aangeboden en gespeeld: casinospelen en sportweddenschappen. Daarom zijn aanvullende vragen nodig die op sportweddenschappen zien, zoals Trannel die aanbood. Dus heeft Trannel er belang bij om zich uit te kunnen laten over de voorgenomen prejudiciële vragen en aan de prejudiciële procedure deel te kunnen nemen. Zij zou nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de prejudiciële vragen als deze onvolledig zijn of als de Hoge Raad een (onjuist) antwoord op een (onjuiste) prejudiciële vraag geeft, aldus Trannel.
3.4.
[eiser] voert verweer. Hij komt tot de conclusie dat de vordering van Trannel moet worden afgewezen.
3.5.
TSG voert geen verweer en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft zij ter zitting aangevoerd dat zij meent dat de rechtbank in dit stadium geen prejudiciële vragen dient te stellen, omdat zij nog niet is ingegaan op een aantal van haar verweren.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. [3] Voldoende is dat de partij die zich wil voegen, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. [4] Ook speelt de processuele doelmatigheid een rol, waaronder dat van voorkoming van tegenstrijdige beslissingen, waardoor toelating de voorkeur verdient boven verwijzing naar een afzonderlijke procedure. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
4.2.
Onder “nadelige gevolgen” verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. [5] In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen. [6]
4.3.
Trannel heeft niet aangevoerd dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van een toe- of afwijzing van de vordering van [eiser] tegen TSG in deze procedure. Het doel van haar voeging is dat zij commentaar kan leveren op de voorgenomen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Trannel voert aan dat de rechtspraak van de Hoge Raad dat geen belang kan zijn gelegen in de mogelijke precedentwerking van een uitspraak in dit geval niet van toepassing is. In de prejudiciële procedure ligt immers reeds een rechtsvormende werking – en daarmee precedentwerking – besloten. De onzekerheid van de mogelijkheid van precedentwerking die de Hoge Raad in zijn overweging heeft betrokken, is in een prejudiciële procedure dus niet aan de orde, aldus Trannel.
4.4.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de vordering van Trannel moet worden afgewezen. Ook in een zaak waarin prejudiciële vragen worden gesteld geldt de onder 4.2 genoemde maatstaf onverkort. De precedentwerking die mogelijk van de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen uitgaat voor de zaak van Trannel, brengt daarom onvoldoende belang mee om zich in deze zaak aan de zijde van TSG te mogen voegen om zich over de voorgenomen prejudiciële vragen in de zaak van TSG te kunnen uitalten. Datzelfde geldt voor de meer algemene precedentwerking die een prejudiciële procedure heeft.
4.5.
Voeging om zich over de voorgenomen prejudiciële vragen te kunnen uitlaten, past bovendien niet in het systeem van de wet. Volgens artikel 392 lid 1 onder b Rv kunnen prejudiciële vragen gesteld worden als dat nodig is om op de vordering te beslissen en het antwoord rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 12 juni 2024 heeft overwogen, doet die situatie zich hier voor, omdat er tot op heden ongeveer vijftig zaken bij de verschillende rechtbanken zijn aangebracht op basis van dagvaardingen die grotendeels overeenstemmen met de dagvaarding in de onderhavige zaak. De prejudiciële procedure is erop gericht door de beantwoording van vragen in een zaak duidelijkheid te verkrijgen voor vele zaken. Tegen deze grondgedachte verzet zich dat elk van de partijen in de zaken waarin
geenvragen worden gesteld zich kan voegen in de zaak waarin
welvragen worden gesteld. In de wet is bovendien een aparte voorziening opgenomen voor inbreng van anderen dan de procespartijen: op grond van artikel 393 lid 2 Rv kan de Hoge Raad namelijk bepalen dat ook anderen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken over de prejudiciële vragen. Daarbij heeft de wetgever met name gedacht aan anderen die een rechtstreeks belang kunnen hebben bij het antwoord van de Hoge Raad. [7] Daarmee verdraagt zich niet dat die anderen door voeging ook als partij mee zouden kunnen doen met de prejudiciële procedure. Dat het aan de Hoge Raad is of zij in een concrete zaak gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat Trannel geen garantie heeft dat zij inbreng kan leveren, is een bewuste keuze van de wetgever. Dat leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van de verzochte voeging.
4.6.
Het standpunt van Trannel dat zij over informatie beschikt die van belang is voor de te stellen prejudiciële vragen, dat het in haar zaak - anders dan in de zaken waarin nu prejudiciële vragen zullen worden gesteld - gaat om sportweddenschappen en dat het van belang is dat ook daarover vragen worden gesteld, maakt het voorgaande niet anders.
4.7.
Trannel heeft nog opgemerkt dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom deze zaak is geselecteerd om daarin prejudiciële vragen te stellen. Zij meent dat zij buiten spel is gezet, terwijl zij juist de partij is tegen wie op dit moment de meeste zaken aanhangig zijn. en dat dit in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van goede procesorde.
4.8.
De rechtbank overweegt hierover dat als er meerdere zaken lopen, zij niet hoeft te verantwoorden waarom zij in de ene zaak wel prejudiciële vragen voorstelt en in de andere zaak niet. Wel moet in de zaak waarin de vragen worden voorgesteld worden gemotiveerd waarom is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het stellen van prejudiciële vragen. Aan de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde zal in de zaak van Trannel worden voldaan omdat zij zal mogen reageren op de door de Hoge Raad gegeven antwoorden voordat de rechtbank uitspraak doet in haar zaak.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
Proceskosten
4.10.
Trannel krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van [eiser] op:
- salaris advocaat € 1.228 (2 punten × tarief € 614)
- nakosten € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Trannel in de kosten van het incident van [eiser] tot op heden begroot op € 1.406, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Trannel niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Trannel in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten vanaf 14 dagen na aanschrijving daartoe tot aan de dag van algehele betaling,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 november 2024voor vonnis,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. J. van der Kluit en mr. M.L.S. Kalff, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Voetnoten

2.Met zaaknummer C/13/731556 / HA ZA 23-323
3.Artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.HR 14 maart 2008,
5.HR 11 september 2015,
6.HR 12 juni 2015,
7.TK 2010/11, 32612, nr. 3, p. 17