ECLI:NL:RBAMS:2024:5962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/13/731556 / HA ZA 23-323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voortprocederen in kansspelzaak met prejudiciële vragen

In deze kansspelzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2024 een rolbeslissing genomen in de procedure tussen [eiser] en de rechtspersoon Trannel International Limited. De rechtbank heeft het verzoek van Trannel om voort te procederen afgewezen. Trannel had verzocht om de mogelijkheid te krijgen om zich uit te laten over voorgenomen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar de rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de zaak kan wachten totdat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op deze vragen. De rechtbank stelde vast dat er inmiddels meer dan vijftig vergelijkbare zaken zijn aangespannen, en dat het stellen van prejudiciële vragen in een of enkele zaken voldoende is om duidelijkheid te verkrijgen voor alle betrokken procedures.

De rechtbank benadrukte dat het niet in strijd is met de beginselen van hoor en wederhoor om in deze zaak geen prejudiciële vragen te stellen. Trannel kan na het antwoord van de Hoge Raad reageren voordat de rechtbank uitspraak doet. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van Trannel, waaronder het belang van de uitkomst van de prejudiciële procedures en de verschillen in kansspelen, niet voldoende waren om het verzoek tot voortprocederen te honoreren. De zaak is opnieuw op de parkeerrol gezet voor 2 april 2025, waar verdere beslissingen zullen worden genomen.

Uitspraak

rolbeslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/731556 / HA ZA 23-323
Rolbeslissing van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Sliema (Malta),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Trannel,
advocaat: mr. T. Novakovski.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser] en Trannel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juni 2024,
  • het tussenvonnis van 17 juli 2024,
  • de akte uitlaten over aanhouding ex art. 392 lid 6 Rv van Trannel,
  • de antwoordakte uitlaten over aanhouding van [eiser] .
1.2.
Deze rechtbank en de rechtbank Noord-Holland hebben in vergelijkbare zaken als onderhavige zaak in tussenvonnissen van 12 juni 2024 ambtshalve beslist dat zij voornemens zijn prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. [1] Beide rechtbanken hebben partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vragen die zij voornemens zijn te stellen.
1.3.
In onderhavige zaak heeft deze rechtbank bij tussenvonnis van 12 juni 2024 beslist dat de zaak wordt verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025. De rechtbank heeft als reden daarvoor gegeven dat de beantwoording van de prejudiciële vragen ook van belang is voor de beslissing in deze zaak.
1.4.
Bij tussenvonnis van 17 juli 2024 heeft de rechtbank partijen in deze zaak in de gelegenheid gesteld zich alsnog uit te laten over de aanhouding van de zaak.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Trannel verzoekt voort te procederen om partijen ook in deze zaak in de gelegenheid te stellen om zich over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten en andere prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Om de volgende redenen stelt zij daarbij belang te hebben.
2.2.
In de eerste plaats omdat tegen haar verreweg de meeste procedures lopen. Trannel is dus de partij met het grootste belang bij de uitkomst van de prejudiciële procedures. Bovendien was zij partij in een soortgelijke procedure in 2015/2016 waarbij zij in het gelijk werd gesteld door rechtbank en gerechtshof. Uit het voorlopig oordeel in de zaken waarin prejudiciële vragen worden gesteld blijkt dat de rechtbank van dit precedent wil afwijken. Omdat Trannel partij was in de procedure uit 2015/2016 dient zij zich ook hierover uit te kunnen laten.
2.3.
In de tweede plaats wijkt de inhoud van de onderhavige zaak op essentiële punten af van de inhoud van de zaken waarin het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen is uitgesproken. In deze zaak en de andere tegen Trannel aanhangig gemaakte zaken gaat het om casinospelen zoals roulette en blackjack en om weddenschappen op sportwedstrijden. Bij deze spelen is Trannel de directe tegenpartij die winsten uitbetaalt of verliezen incasseert. Dit geeft een wezenlijk andere juridisch kwalificatie van de verstandhouding tussen partijen dan bij poker, waarbij partijen tegen elkaar spelen en niet tegen de kansspelaanbieder. Er moeten daarom ook prejudiciële vragen worden gesteld die zijn toegespitst op feitelijke en juridische merites van casinospelen en sportweddenschappen.
2.4.
Ten slotte voert Trannel aan dat zij over aanvullende feitelijke en juridische informatie beschikt die uniek is en van invloed kan zijn op de prejudiciële vragen en de beantwoording daarvan. De invloed van Trannel op prejudiciële vragen als derde is zeer beperkt en niet gegarandeerd omdat het een discretionaire bevoegdheid is van de Hoge Raad of hij derden de gelegenheid geeft om schriftelijke opmerkingen te maken. Daarom dienen in deze zaak ook prejudiciële vragen te worden gesteld.
2.5.
[eiser] maakt bezwaar tegen dit verzoek. Hij wijst er daarbij op dat het belang van het stellen van prejudiciële vragen is gelegen in procesefficiëntie, snelheid en doelmatigheid. Een toewijzing van het verzoek van Trannel zou er toe leiden dat de prejudiciële procedure aan deze doelen voorbijschiet. Ook voert [eiser] aan dat in de zaken waarin prejudiciële vragen worden gesteld telkens door één of beide partijen tijdig de suggestie is gedaan om prejudiciële vragen te stellen en dat Trannel dat nu pas voor het eerst heeft gedaan.
2.6.
[eiser] betwist dat de hoeveelheid zaken of de grootte van haar belang relevant is omdat het gaat om soortgelijke zaken waarbij juridische vragen moeten worden beantwoord die in alle zaken dezelfde zijn. Verder voert hij aan dat Trannel zich al heeft uitgelaten over de precedentzaak en dat de rechtbank daar ook uitvoerig op ingaat bij het geven van haar voorlopige oordeel in het tussenvonnis waarin de voorgenomen prejudiciële vragen zijn opgenomen. Het is dus niet nodig dat Trannel zich hierover nogmaals uitlaat.
2.7.
Ten slotte betwist [eiser] dat het relevant is dat het in zijn zaak gaat om casinospelen en sportweddenschappen omdat iedere vorm van kansspelen wordt verboden door artikel 1 Wet op de kansspelen (Wok). Casinospelen, weddenschappen en poker vallen allemaal onder dit verbod. De verschillen tussen de kansspelen doen er niet toe voor de te beantwoorden rechtsvragen. Verder voert [eiser] aan dat in de zaak van de rechtbank Noord-Holland juist ook casinospelen en sportweddenschappen aan de orde waren. Trannel doet het dus ten onrechte voorkomen alsof de Hoge Raad nu alleen met online pokerspelen te maken krijgt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 392 lid 1 onder b Wetboek van Rechtsvordering prejudiciële vragen gesteld kunnen worden als dat nodig is om op de vordering te beslissen en het antwoord rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 12 juni 2024 heeft overwogen, doet die situatie zich hier voor omdat er inmiddels ruim vijftig zaken bij verschillende rechtbanken zijn aangebracht op basis van dagvaardingen die grotendeels overeenstemmen met de dagvaarding in de onderhavige zaak. De prejudiciële procedure is erop gericht door de beantwoording van vragen in een zaak duidelijkheid te verkrijgen voor vele zaken. Het enkele feit dat een partij invloed wil hebben op de aan de Hoge Raad te stellen vragen is onvoldoende reden om in een andere zaak ook vragen te stellen. Het systeem van de wet gaat er nu juist vanuit dat niet in alle zaken maar in een (of enkele) zaken vragen worden gesteld. Daarbij heeft de rechtbank in een geval als dit, waarbij meerdere zaken tegelijk lopen de mogelijkheid in de ene zaak wel vragen te stellen en de andere zaken aan te houden, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 392 Rv.
De rechtbank hoeft niet te verantwoorden waarom zij in de ene zaak wel prejudiciële vragen voorstelt en in de andere zaak niet. Wel moet in de zaak waarin de vragen worden voorgesteld worden gemotiveerd waarom is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het stellen van prejudiciële vragen.
3.2.
Anders dan Trannel stelt, is het niet in strijd met de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde als in deze zaak geen prejudiciële vragen worden gesteld. Nadat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven zal Trannel mogen reageren op deze door de Hoge Raad gegeven antwoorden voordat de rechtbank uitspraak doet in deze zaak. In de wet is bovendien een aparte voorziening opgenomen voor inbreng van anderen dan de procespartijen in de zaak waarin de prejudiciële vragen worden gesteld: op grond van artikel 393 lid 2 Rv kan de Hoge Raad namelijk bepalen dat ook anderen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken over de prejudiciële vragen. Daarbij heeft de wetgever met name gedacht aan anderen die een rechtstreeks belang kunnen hebben bij het antwoord van de Hoge Raad. [2] Dat het aan de Hoge Raad is of zij in een concrete zaak gebruik maakt van deze mogelijkheid zodat Trannel geen garantie heeft dat zij inbreng kan leveren, is een bewuste keuze van de wetgever.
3.3.
Als het zo is dat Trannel een ander soort kansspelen aanbiedt dan de kansspelaanbieders in de zaken waarin op dit moment prejudiciële vragen worden voorgesteld, wat wordt betwist door [eiser] , dan is dat niet relevant voor de beantwoording van de vragen. Zoals [eiser] terecht aanvoert, betreffen de vragen de werking van artikel 1 Wok die geldt voor alle soorten kansspelen. Trannel heeft niet eerder in de procedure aangevoerd dat het verschil tussen de soorten kansspelen enig verschil zou maken voor de beoordeling van de vragen zoals de rechtbanken van plan zijn aan de Hoge Raad te stellen. Zonder concrete toelichting van Trannel, die ontbreekt, is ook niet in te zien waarom dit verschil relevant is. Het gaat immers bij al deze soorten kansspelen om het geven van de gelegenheid om mee te dingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, zoals bedoeld in artikel 1 Wok.
3.4.
De overige argumenten, namelijk dat Trannel de kansspel aanbieder is waartegen de meeste procedures zouden lopen en dat zij bij een eerdere precedentzaak in 2015/2016 was betrokken, leiden niet tot een ander oordeel. Dat zijn geen elementen die maken dat in deze zaak niet afgewacht kan worden totdat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de voorgenomen prejudiciële vragen.
3.5.
De rechtbank wijst daarom het verzoek tot voortprocederen af.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek van Trannel af,
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van
2 april 2025voor akte uitlating beantwoording prejudiciële vragen,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. J. van der Kluit en mr. M.L.S. Kalff, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Voetnoten

2.TK 2010/11, 32612, nr. 3, p. 17