ECLI:NL:RBAMS:2024:5958

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5519
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Amstelveen, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van de eiser, die per 28 maart 2023 is stopgezet. De eiser had zich op 12 januari 2022 ziek gemeld en ontving vanaf 12 december 2022 een ZW-uitkering. Het UWV stelde dat de eiser meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, wat leidde tot de stopzetting van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 8 augustus 2024 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de onderbouwing van het UWV beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek dat aan de beslissing ten grondslag ligt zorgvuldig is uitgevoerd, en dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertonen. Eiser heeft echter aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat, met name wat betreft de urenbeperking. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er een motiveringsgebrek is, dit niet leidt tot een andere uitkomst, omdat eiser niet is benadeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Amsterdam (de werkgever), die te kennen heeft gegeven alleen een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Met het besluit van 27 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de
ZW [1] -uitkering van eiser stopgezet per 28 maart 2023.
Met het besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. Eiser heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn werkgever. Omdat de werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van eiser beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] voor gemiddeld 28,51 uur per week. Op 12 januari 2022 meldde eiser zich ziek voor dit werk, vanwege gezondheidsklachten waarvoor nog geen duidelijke oorzaak kon worden gegeven. Vanaf
12 december 2022 verkreeg eiser recht op een ZW-uitkering.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder besloten dat eiser per 28 maart 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 9 februari 2023 en de rapportage van de primaire arbeidsdeskundige van 21 februari 2023 ten grondslag gelegd. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de FML [2] van 9 februari 2023.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 augustus 2023 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 augustus 2023 ten grondslag gelegd.

De beoordeling door de rechtbank

5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 28 maart 2023, de datum in geding, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
6. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Eiser is het niet eens met de verzekeringskundige en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser hieronder beoordelen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
7. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of eiser recht heeft op een uitkering niet de (subjectieve) klachtbeleving van eiser leidend is. De rechtbank moet beoordelen of de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en of de conclusies logisch voortvloeien uit de rapportages.
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is verricht. Eiser heeft op 6 februari 2023 een telefonisch spreekuur gehad met de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft ook dossierstudie verricht en de beschikbare gegevens bestudeerd. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens, informatie van derden en de bezwaargronden van eiser bestudeerd. Ook heeft eiser op 22 mei 2023 een fysiek spreekuur gehad bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
9. Eiser voert aan dat hij last heeft van verschillende klachten en dat verweerder zijn beperkingen ernstig heeft onderschat.
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen in voldoende mate rekening hebben gehouden met alle klachten, met uitzondering van de klachten waaruit de urenbeperking voortvloeit. De beperkingen zijn neergelegd in de FML en de verzekeringsarts heeft deze voorzien van (toelichtende) opmerkingen die maken dat de belasting van de te duiden functies is afgestemd op de klachten van eiser. Voor het aannemen van aanvullende beperkingen die eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond, omdat daarvoor objectieve medische gegevens ontbreken.
11. Eiser is het er verder niet mee eens dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de urenbeperking heeft verwijderd uit de FML.
12. In de primaire fase heeft de primaire verzekeringsarts een urenbeperking opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze urenbeperking vervolgens verwijderd, omdat hij van mening was dat er geen sprake was van een van de drie indicatiegebieden op grond waarvan een urenbeperking mag worden aangenomen. Omdat verweerder pas in beroep heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is een urenbeperking aan te nemen, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit motiveringsgebrek te passeren en het bestreden besluit in stand te laten omdat is gebleken dat eiser hierdoor niet is benadeeld [3] . Zou het bestreden besluit zijn voorzien van een deugdelijke motivering dan zou dat niet hebben geleid tot een andere beslissing dan de beëindiging van de uitkering.
13. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een externe deskundige te benoemen. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM [4] in de zaak Korošec tegen Slovenië [5] en een uitspraak van de CRvB [6] van 30 juni 2017 [7] .
14. Voor het benoemen van een externe deskundige moet eiser informatie verstrekken die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan de beoordeling van verweerder. [8] De rechtbank is van oordeel dat de informatie die door eiser is verstrekt slechts algemene informatie bevatte over de beperkingen van eiser. Doordat de informatie niet toegesneden is op de casuïstiek van eiser, biedt de informatie onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser die voortvloeien uit ziekte of gebrek heeft onderschat. Hierdoor is er ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
15. Eiser voert aan dat hij ongeschikt is voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Deze geschiktheid is volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd.
16. De rechtbank oordeelt dat eiser deze grond niet verder heeft onderbouwd. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de FML van 29 juli 2024. De rechtbank is niet gebleken dat de geduide functies in medisch opzicht voor eiser niet passend zouden zijn. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser.

Conclusie en gevolgen

17. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Eiser krijgt geen gelijk.
18. De rechtbank ziet in het geconstateerde motiveringsgebrek genoemd onder 12 geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht. Het beroep van eiser heeft immers niet geleid tot het oordeel dat de beëindiging van de uitkering geen stand kan houden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 september 2024.
griffier rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Functionele Mogelijkhedenlijst.
3.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
6.Centrale Raad van Beroep.
7.Uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
8.Uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3209.