ECLI:NL:RBAMS:2024:5844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/4551, 24/4565 en 24/4566
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering en terugvordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds 5 augustus 2019 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Deze besluiten betroffen de stopzetting en intrekking van haar bijstandsuitkering per 15 december 2022, alsook de terugvordering van € 21.497,05 aan teveel ontvangen bijstandsuitkering. Verzoekster heeft verzocht om schorsing van deze besluiten en hervatting van de betaling van haar uitkering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat er een acute financiële noodsituatie is en dat de besluiten niet evident onrechtmatig zijn. Verzoekster heeft weliswaar inkomsten uit werkzaamheden gehad, maar deze zijn niet voldoende om aan te tonen dat zij recht heeft op bijstand. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het aan verzoekster is om de benodigde documenten aan te leveren om haar recht op bijstand te onderbouwen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/4551, 24/4565 en 24/4566

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Rahimzadeh),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D. el Haddad).
Inleiding
1.1.
Verzoekster ontving vanaf 5 augustus 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Op 27 juni 2024 heeft verweerder besloten tot stopzetting en intrekking van de bijstandsuitkering per 15 december 2022 en tevens besloten tot het stopzetten van de bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoerder. Op 28 juni 2024 heeft verweerder besloten tot terugvordering van € 21.497,05 aan teveel ontvangen bijstandsuitkering.
1.2.
Verzoekster heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de besluiten en hervatting van de betaling van de uitkering. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op dat verzoek om een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat niet is gebleken dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten tot stopzetting en terugvordering van de bijstandsuitkering ten grondslag gelegd dat verzoekster de inlichtingenplicht [1] heeft geschonden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat verzoekster in die periode inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden als [beroep] en dat zij deze niet heeft doorgegeven aan verweerder. Hierdoor heeft verweerder niet kunnen vaststellen of verzoekster vanaf
15 december 2022 recht heeft op een uitkering.
4. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij inderdaad in die periode heeft gewerkt als [beroep] en daar geld mee heeft verdiend. Dit is echter een beperkt bedrag per maand geweest, zodat zij – ook als zij dit gemeld had aan verweerder – alsnog bijstandsbehoeftig was en dat ook nog steeds is. Verzoekster heeft daartoe een overzicht van inkomsten overgelegd. De bezwaarschriften zullen volgens verzoekster dan ook gegrond worden verklaard omdat de besluiten niet evenredig zijn. Op dit moment is sprake van een onhoudbare situatie. Verzoekster leeft van haar spaargeld en dat raakt op. Haar bewindvoerder betaalt daar haar vaste lasten van en zij krijgt leefgeld. De bewindvoerder zal haar taken ook gaan neerleggen omdat er geen vergoeding komt. Een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering is inmiddels weer afgewezen.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht op de zitting niet blijkt dat sprake is van zo’n spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Uit de stellingen en stukken blijkt niet van zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt. Verzoekster leeft momenteel van haar spaargeld. Dat zij daarop inteert spreekt voor zich, maar niet is onderbouwd dat op zeer korte termijn een acute financiële noodsituatie ontstaat. Ook is niet gebleken dat de bewindvoerder haar taken zal neerleggen. Ten aanzien van de terugvordering heeft verweerder op de zitting gezegd dat hier in ieder geval tot de beslissing op de bezwaren geen sprake van zal zijn.
7. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar indien het besluit evident onrechtmatig is. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat daar sprake van is. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan verzoekster om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op bijstand zou hebben gehad. [2] Verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat verzoekster wel aanvullende stukken heeft ingediend en het door verzoekster ingediende overzicht van april 2023 tot en met april 2024 van haar inkomsten en kosten voldoende is om inzicht te geven in haar inkomsten over die betreffende periode maar dat er nog steeds te veel stukken ontbreken. De door verzoekster ingediende stukken zijn dus nog niet compleet en onvoldoende om de besluiten in volle omvang te kunnen heroverwegen of een nieuwe aanvraag te kunnen beoordelen. Daarvoor is het nodig dat verzoekster de verzochte documenten indient zoals genoemd onder punt 19 van het rapport van bevindingen [3] of toelicht waarom een gevraagd stuk niet kan worden overgelegd. De voorzieningenrechter raadt verzoekster aan hier gehoor aan te geven.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. P. Tanis, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 17 van de Participatiewet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Centrale Raad van Beroep (Raad) van 4 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3724.
3.Zie pagina’s 35/40 en 36/40 van het Rapport van bevindingen alleenstaande van 13 juni 2024, productie 12 van verweerder.