In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een effectenleasezaak waarin [eiser 1] optreedt voor zichzelf en als erfgenaam van [overledene]. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 16 juni 2022, waarin [eiser 1] de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van zijn bevoegdheid om op te treden als erfgenaam. Op 5 september 2024 heeft de kantonrechter vonnis gewezen. De procedure omvatte verschillende akten en conclusies, waaronder een akte van [eiser 1] waarin hij een verklaring van erfrecht overlegt. De vader van [eiser 1] is als enige rechthebbende aangemerkt, en [eiser 1] verzoekt om voeging van zijn broer, [eiser 2]. Dexia, de gedaagde partij, heeft de stellingen van [eiser 1] niet betwist. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende belang is voor de voeging van [eiser 2] en dat er geen strijd is met de goede procesorde. In de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [eiser 1] c.s. geen belang meer heeft bij de doorhaling van de registratie van contractant bij het BKR, en dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten en een schadevergoeding aan [eiser 1] c.s. van € 8.341,96, met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.