Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Court of Law Craiova, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
judgement in a criminal case no. 2715/10.10.2023 of the Court of Law Craiova, final by the criminal decision no. 328/21.03.2024 of the Court of Appeal Craiova, on the basis of which the warrant for execution of custodial sentence no. 2873/2023 dated 21.03.2024 was issued, criminal proceedings no. 12771/215/2023 of the Court of Law Craiova.
the Court of Law Craiovavan 20 oktober 2020, met een proeftijd van twee jaar (hierna: procedure 1). De opgeëiste persoon heeft vervolgens op 5 december 2020 een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van
the Court of Law Craiovavan 10 oktober 2023. Bij laatstgenoemd vonnis, dat tevens de grondslag vormt van onderhavig EAB (hierna: procedure 2) is een totale gevangenisstraf van één jaar en één maand opgelegd. Dit betreft een gevangenisstraf van 10 maanden voor het nieuwe strafbare feit, waarbij 1/3de van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is opgeteld.
the Court of Law Craiovavan 20 oktober 2020 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
the Court of Appeal of Craiovavan 21 maart 2023 heeft geleid, en ter zitting ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Gelet op deze informatie gaat de rechtbank ervan uit dat zijn gekozen advocaat daartoe ook gemachtigd was. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
4.Strafbaarheid
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
7.Heropening onderzoek
samen metdiens jonge minderjarig kind zal worden gedetineerd en/of de wijze waarop voor het betreffende kind wordt gezorgd in de uitvaardigende lidstaat. In de onderhavige zaak is [dochter] geplaatst in een pleeggezin en berust het gezag bij JBB, zodat er voorshands niet vanuit kan worden gegaan dat zij - in geval van overlevering van haar vader - mee zal gaan naar de uitvaardigende lidstaat. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon - blijkens voormelde brief van JBB - de enige persoon is met wie [dochter] een stabiele hechtingsrelatie heeft kunnen opbouwen, zodat regelmatig fysiek contact met hem van belang is. De situatie van de opgeëiste persoon wijkt in zoverre dus af van de casus in de zaak GN.