ECLI:NL:RBAMS:2024:5763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
10986028 CV EXPL 24 2708
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door gebrekkige opstal na storm

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat de vraag centraal of [gedaagde] aansprakelijk is voor schade aan de auto van [eiser] die is ontstaan door een gebrekkig voorzetraam van de woning van [gedaagde]. Op 13 maart 2023, tijdens een storm, viel het plexiglas van het voorzetraam naar beneden en beschadigde de auto van [eiser]. [eiser] heeft de schade gemeld bij [gedaagde] en zijn verzekeraar, TIS, maar kreeg geen vergoeding. [gedaagde] betwistte aansprakelijkheid en voerde aan dat er geen sprake was van een gebrek aan het voorzetraam, dat recent was geplaatst en dat de schade het gevolg was van overmacht door de storm. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] aansprakelijk was op grond van artikel 6:174 BW, dat de risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige opstal regelt. De rechter concludeerde dat het voorzetraam niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en dat dit gevaar heeft opgeleverd dat zich heeft verwezenlijkt. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 7.249,09 aan [eiser], inclusief wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een pand om te zorgen dat onderdelen geen gevaar vormen voor derden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10986028 \ CV EXPL 24-2708
Vonnis van 6 september 2024
in de zaak van

1.[eiser]

handelend onder de naam [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde eiser 1] ,
2.
ALAN JACKTAR B.V.,
tevens handelend onder de naam Tis Risk Managers,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Alan Jacktar en/of TIS,
gemachtigde: [gemachtigde eiser 2] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.G. Russchen.

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de kantonrechter zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 maart 2024, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- het tussenvonnis van 31 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 5 augustus 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen en de op zitting door [eiser] overgelegde weerkaart van 13 maart 2023 maken deel uit van het procesdossier.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
Op 13 maart 2023 stond de Mercedes van [eiser] (hierna: de auto) geparkeerd in de [adres] voor de woning van [gedaagde] . [eiser] woont zelf ook in deze straat. De auto wordt door [eiser] gebruikt als tourbus en taxi.
2.2.
Alan Jacktar is een assurantietussenpersoon. De auto is via Alan Jacktar verzekerd bij TIS.
2.3.
Op 13 maart 2023 is het plexiglas van het voorzetraam op de tweede verdieping van de woning van [gedaagde] gesprongen en dat is het terechtgekomen op de auto van [eiser] . Hierdoor is krasschade ontstaan aan de motorkap en de voorruit van de auto.
2.4.
[eiser] heeft zich meteen gemeld bij [gedaagde] om zijn schade te melden. Ook heeft hij de schade gemeld bij TIS en heeft hij de auto gebracht naar reparatiebedrijf [bedrijf] in Amsterdam om de schade te begroten. Zij heeft op 28 maart 2023 de schade begroot op € 2.828,75 exclusief btw en heeft € 152,89 in rekening gebracht voor het begroten van deze schade.
2.5.
Op 27 maart 2023 heeft TIS Schadehulp Regres ingeschakeld om de schade van [eiser] vergoed te krijgen.
2.6.
Tussen 3 tot en met 8 april 2023 heeft [bedrijf] de schade aan de auto gerepareerd.
2.7.
[gedaagde] is verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid bij ABN AMRO Schadeverzekering. Schadehulp Regres heeft geprobeerd de schade van [eiser] vergoed te krijgen van onder meer de (verzekering van de) VvE waar [gedaagde] lid van is. Dat was zonder succes, omdat de VvE aangaf dat [gedaagde] het voorzetraam zelf heeft aangebracht. Ook lukte het niet de schade vergoed te krijgen van [gedaagde] zelf. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] , ABN AMRO Schadeverzekering, weigerde uitkering vanwege de wettelijke aansprakelijkheid, omdat er sprake zou zijn van overmacht in verband met de weersituatie op 13 maart 2023.
2.8.
[gedaagde] is meerdere keren verzocht om de schade van [eiser] te voldoen. Schadehulp Regres heeft [gedaagde] onder andere bij brief van 2 augustus 2023 gesommeerd om de schade van [eiser] te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] en Alan Jacktar vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
- € 7.249,09 inclusief wettelijke rente hierover tot de dag van algehele voldoening,
- de kosten ex artikel 6:96 BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de ingebrekestelling tot de dag van algehele voldoening,
- met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekenis van dit vonnis.
3.2.
Aan de vordering wordt ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] is tekortgeschoten in de zorg die zij had moeten betrachten om te voorkomen dat door haar eigendom schade aan derden wordt toegebracht. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een pand om te zorgen dat onderdelen van het pand, zoals in dit geval een voorzetraam, geen gevaar vormen voor voorbijgangers of geparkeerde voertuigen. Het niet onderhouden of inspecteren van dergelijke onderdelen leidt tot aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. Het voorzetraam is ook gebrekkig. [gedaagde] is gehouden de schade van [eiser] en TIS te vergoeden. De schade van [eiser] bestaat hoofdzakelijk uit eigen risico voor de reparatiekosten van € 2.981,64 (inclusief taxatiekosten) en stilstandschade van € 3.000,-. TIS heeft uitsluitend de reparatieschade minus een eigen risico vergoed aan [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en dat haar iets te verwijten valt. Verder meent [gedaagde] dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van een situatie dat het raam niet voldoet aan de eisen die daaraan onder de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld en daardoor een gevaar voor personen of zaken oplevert. [gedaagde] heeft het raam in juli 2022 laten plaatsen en het vertoonde nooit enig gebrek.
Op de dag dat het voorzetraam naar beneden is gekomen, raasde een storm over Nederland die gepaard ging met zeer zware windstoten met windsnelheden van 29 m/s in de regio Amsterdam. Er was die dag veel schade in de straat. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat zich een gebrek aan het voorzetraam heeft gemanifesteerd.
Ten aanzien van de omvang van de vordering voert [gedaagde] aan dat eiser de reparatiekosten al van zijn cascoverzekeraar heeft uitgekeerd gekregen. Tot slot voert [gedaagde] aan dat claims op grond van artikel 6:173 of artikel 6:174 BW niet vatbaar zijn voor subrogatie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] en TIS op grond van artikel 6:174 BW. Dit artikel betreft de risicoaansprakelijkheid van de bezitter voor een gebrekkige opstal.
4.2.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat claims op grond van artikel 6:174 BW niet vatbaar zijn voor subrogatie. Dit zou betekenen dat TIS in deze procedure geen schade kan claimen.
4.3.
De kantonrechter ziet dit anders. In artikel 6:197 lid 2 is weliswaar bepaald dat rechten uit artikel 6:174 BW niet vatbaar zijn voor subrogatie op grond van artikel 7:962 BW. Maar dit ziet op regres bij een verzekeringsovereenkomst. In deze zaak heeft TIS geen regresrecht vanwege een verzekeringsovereenkomst. [eiser] en Alan Jacktar hebben namelijk op zitting toegelicht dat [eiser] voor casco-schadegevallen lid is van een coöperatie, waarbij alle leden van de coöperatie betalen bij een casco-schadegeval. TIS beheert deze coöperatie. De coöperatie heeft volgens het contract met haar leden vervolgens een regresrecht om de schade te verhalen bij de aansprakelijke. Omdat dit de grondslag is voor het regres van TIS en niet een verzekeringsovereenkomst, is artikel 6:197 lid 2 niet van toepassing. TIS kan dus een claim indienen in deze procedure.
De aansprakelijkheid – Is er sprake van een gebrekkige opstal?
4.4.
De kantonrechter zal beoordelen of [gedaagde] aansprakelijk is.
4.5.
Artikel 6:174 BW lid 1 BW bepaalt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk is jegens de benadeelde. Bestanddelen van een opstal vallen hier ook onder.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen of zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
4.7.
Voor aansprakelijkheid van [gedaagde] op grond van dit wetsartikel is in het voorliggende geval nodig dat [eiser] en TIS feiten en omstandigheden stellen waaruit volgt (i) dat het voorzetraam niet voldeed aan de eisen die men daaraan vanuit een oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen ofwel "gebrekkig" was, (ii) dat het voorzetraam daardoor gevaar voor personen of zaken opleverde, en (iii) dat dit gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Op [eiser] en TIS rusten de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot het voorgaande.
4.8.
[eiser] en TIS hebben gesteld dat het voorzetraam gebrekkig is, omdat het voorzetraam naar beneden is gekomen bij harde wind. Het heeft daardoor een gevaar opgeleverd en dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, want de auto van [eiser] is beschadigd geraakt. [gedaagde] heeft betwist dat het voorzetraam gebrekkig is. Het voorzetraam was een jaar eerder geplaatst door een professionele zzp’er en vertoonde niet eerder een gebrek. [gedaagde] benadrukt dat er sprake was van een storm op de desbetreffende dag.
4.9.
De kantonrechter acht het voorshands bewezen, behoudens tegenbewijs, dat het voorzetraam niet voldeed aan de eisen die men daaraan vanuit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen en dus is het gebrekkig. Ofwel de constructie ofwel het gewicht van het voorzetraam voldeed niet aan de eisen die men daaraan mag stellen. Het voorzetraam is namelijk losgesprongen en naar beneden gevallen. Men mag van een voorzetraam verwachten dat het vast blijft zitten. Het waaide die dag (heel) hard, maar dat is niet een zodanig uitzonderlijke situatie dat je niet meer hoeft te verwachten dat het voorzetraam vast blijft zitten. Integendeel, daar moet een voorzetraam juist tegen bestand zijn. Dit geldt ook voor stormen met windkracht 10 of 11 die toch gemiddeld elke 2 jaar wel voorkomen [1] . De tussen partijen bestaande discussie over de precieze windkracht van die dag is dan ook irrelevant. Ook is niet relevant onder welke voorwaarden [gedaagde] een schade-uitkering krijgt van haar eigen opstalverzekeraar.
Tegenbewijs staat open tegen het rechterlijk vermoeden dat het voorzetraam een gebrek vertoonde, maar [gedaagde] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Een specifiek bewijsaanbod is niet vereist voor tegenbewijs, maar er moet wel een algemeen bewijsaanbod worden gedaan. [gedaagde] heeft in het geheel geen bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter [gedaagde] niet in de gelegenheid zal stellen om de voorshandse bewezenverklaring te ontzenuwen. Dit leidt ertoe dat bewezen is dat het voorzetraam niet voldeed aan de eisen die men er in de gegeven omstandigheden aan mag stellen.
4.10.
Het staat daardoor vast dat het voorzetraam gebrekkig is, dat het daardoor een gevaar heeft opgeleverd en dat dit gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Het voorzetraam is immers losgekomen en heeft de auto beschadigd. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] .
De schadeposten
4.11.
Met betrekking tot de gevorderde schadeposten heeft [gedaagde] alleen aangevoerd dat de reparatiekosten van [eiser] al zijn vergoed door zijn “cascoverzekeraar”. De kantonrechter overweegt dat op zitting is gebleken dat [eiser] de reparatiekosten betaald heeft gekregen van de coöperatie, maar dat daar een eigen risico op in mindering is gebracht. [eiser] heeft dus € 2.231,64 vergoed gekregen van TIS (dat is € 2.981,64 minus het eigen risico van € 750). Wat betreft de reparatieschade heeft TIS dus recht op vergoeding van € 2.231,64 en [eiser] op vergoeding van € 750. De omvang van deze bedragen zijn als zodanig niet betwist. Deze bedragen worden toegewezen.
4.12.
Ook zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van de stilstandschade ter hoogte van € 3.000. [eiser] heeft gesteld dat hij op de dag van de opname van de schade en gedurende de week van de reparatie geen werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren met de auto, waardoor hij schade heeft geleden. Dit heeft hij niet vergoed gekregen van TIS. Dat is niet betwist door [gedaagde] . Ook is de omvang van het bedrag niet betwist door [gedaagde] . Dit zal dan ook worden toegewezen.
4.13.
Het gevorderde bedrag van € 90 voor de kosten voor het inschakelen van Schadehulp Regres en de gevorderde rente tot 1 april 2024 ter hoogte van € 357 worden ook als onbetwist toegewezen.
4.14.
Dan is er nog een bedrag van € 820,45 gevorderd aan kosten voor het inschakelen van een incassobureau. Daarnaast heeft [eiser] ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW gevorderd. Dit is dubbelop. Het bedrag van € 820,45 zal eenmaal worden toegewezen. De wettelijke rente daarover wordt vanaf de ingebrekestelling op 27 oktober 2023 berekend zoals gevorderd.
Ook heeft [eiser] gevorderd dat er wettelijke rente wordt betaald over de totaalsom van € 7.249,09 (= € 2.981,64 + € 3.000 + € 90 + € 820,45 + € 357). Het bedrag van € 357,- betreft de wettelijke rente tot 1 april 2024. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 april 2024.
4.15.
Omdat [eiser] en TIS in de dagvaarding niet hebben uitgesplitst welke bedragen aan [eiser] en welke bedragen aan TIS betaald moeten worden, zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen om te betalen aan [eiser] . [eiser] en TIS zullen dan onderling, met inachtneming van het bovenstaande, de bedragen moeten verdelen.
De proceskosten
4.16.
[gedaagde] zal als verliezende partij in de proceskosten van [eiser] en TIS worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van TIS begroot op nihil. Niet is gebleken dat TIS kosten heeft gemaakt voor een gemachtigde in de zin van artikel 238 lid 2 Rv. Ook heeft zij geen griffierecht hoeven te betalen. De gemachtigde [gemachtigde eiser 1] is de partner van [eiser] , die heeft daarom geen recht op een salaris gemachtigde. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] daarom begroot op
dagvaarding € 137,31
griffierecht € 248,00
salaris gemachtigde € 0,00
nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de
beslissing)
totaal € 520,31
De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 7.249,09 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 820,45 vanaf 27 oktober 2023 en over € 6.428,64 vanaf 1 april 2024 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 520,31 van [eiser] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door
mr. P. Palanciyan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.

Voetnoten

1.https://www.knmi.nl/nederland-nu/klimatologie/lijsten/zwarestormen